In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 19 augustus 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellante had als uitkeringsadres opgegeven [Adres A] te '[plaatsnaam]'. Echter, naar aanleiding van meldingen over haar verblijf op een ander adres, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante niet op het opgegeven uitkeringsadres verbleef, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand per 15 augustus 2011 en de terugvordering van € 29.450,- aan bijstandsuitkeringen.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij wel degelijk op het uitkeringsadres verbleef. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten, waaronder het extreem lage water- en stroomverbruik op het uitkeringsadres, voldoende bewijs boden dat appellante niet op het opgegeven adres woonde. De verklaring van appellante over haar gebruik van elektrische apparaten en water werd niet als afdoende beschouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de intrekking van de bijstand te weerleggen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.