Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WGA-uitkering eindigt op 5 december 2010 en dat appellant vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering. De hoogte van de WGA-vervolguitkering is bij nader besluit van 10 mei 2011gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 72,64 %.
verzekeringsarts in zijn rapport van 1 februari 2012 geconcludeerd dat appellant met ingang van 22 september 2011 geen benutbare mogelijkheden heeft als gevolg van een acute longaandoening. Voorts heeft deze arts geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant op de datum van het onderzoek, 19 december 2011, weer hetzelfde is als bij de laatste medische beoordeling op 29 april 2011. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
26 maart 2012 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 december 2011 niet meer in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering en heeft hem in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van eveneens 26 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 juni 2012 niet meer in aanmerking komt voor een
WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant is tegen dit laatste besluit in bezwaar gekomen, voor zover het betreft de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
6 september 2012, 12 september 2013 en 25 september 2013 gereageerd op hetgeen door appellant is gesteld en op de door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beschikbare informatie van de behandelend sector. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van de klachten die appellant te kennen heeft gegeven en deze klachten heeft geobjectiveerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv bij het vaststellen van appellants beperkingen voor het verrichten van arbeid onvoldoende rekening heeft gehouden met appellants klachten of dat deze onvoldoende zijn geobjectiveerd.
6 september 2012, 12 september 2013 en 25 september 2013 gereageerd op hetgeen door appellant is gesteld en op de door appellant overgelegde informatie van de behandelende sector. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beschikbare informatie van de behandelende sector. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er sprake van medisch objectiveerbare klachten/beperkingen, de invloed van pijn op de slaap wordt onderkend en dit was reden voor het stellen van beperkingen inclusief een urenbeperking. In zijn rapporten heeft deze arts uitvoerig gemotiveerd waarom er geen aanleiding is een hogere urenbeperking aan te nemen. In het bijzonder houdt de gestelde urenbelastbaarheid van zes uur per dag voldoende rekening met de door appellant geclaimde rustbehoefte van anderhalve uur in de middag. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met appellants klachten of dat deze onvoldoende zijn geobjectiveerd. In hetgeen door appellant is aangevoerd is de Raad niet gebleken van vooringenomenheid van verzekeringsarts Knepper. Appellant kan daarom niet worden gevolgd in zijn betoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet mag beroepen op het vermelde deskundigenrapport van Knepper.
BESLISSING
P.H. Banda als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2015.