ECLI:NL:CRVB:2015:2097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- C.P.J. Goorden
- P.H. Banda
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die zich op 14 april 2010 ziek meldde met klachten van overspannenheid en burn-out, had in eerste instantie recht gekregen op een WGA-uitkering met ingang van 11 april 2012. Het Uwv had vastgesteld dat appellant 66,91% arbeidsongeschikt was, maar dit besluit werd door de rechtbank Gelderland in een eerdere uitspraak bevestigd. Appellant was het niet eens met de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat er te weinig beperkingen waren opgenomen, waaronder een urenbeperking. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen zich niet aan het CVS-protocol hadden gehouden en dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 juni 2015 behandeld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een deugdelijke medische grondslag. Appellant had niet voldoende medische informatie overgelegd om zijn stelling dat er te weinig beperkingen waren opgenomen in de FML aannemelijk te maken. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen niet gehouden waren om het CVS-protocol te hanteren, omdat er geen objectieve medische gronden waren voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De functies die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als medisch geschikt beoordeeld. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.