ECLI:NL:CRVB:2015:2053

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
25 juni 2015
Zaaknummer
14-677 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Koppeling van functie aan generiek functieprofiel medewerker dienstverlening C en rechtsgevolgen van de aanstelling

In deze zaak gaat het om de koppeling van de functie van appellant aan het generieke functieprofiel medewerker dienstverlening C (schaal 5). Appellant was werkzaam als assistent-conciërge/schoolassistent en heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum. Het college had de functie van appellant per 1 januari 2011 gekoppeld aan het functieprofiel, maar appellant betwistte of deze koppeling op de juiste gronden was gemaakt. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor het bepalen van het passende functieprofiel mocht kijken naar de nieuwe werkzaamheden van appellant bij de afdeling en het geven van bridgelessen in relatie tot zijn oude werkzaamheden bij de basisschool. De Raad stelt vast dat bij de koppeling van de functie van appellant aan een generiek functieprofiel per 1 januari 2011 uitsluitend het werk bij de basisschool een rol kan spelen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellant.

Uitspraak

14/677 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
20 december 2013, 13/691 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum (college)
Datum uitspraak: 25 juni 2015
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.E.J.D. Aarts-Frenken en R.T.J. Niezing.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 1 januari 1997 tot en met 8 juli 2011 op basis van een aanstelling in het kader van de Melkert-I regeling werkzaam als assistent-conciërge / schoolassistent bij de [openbare basisschool]. Na het vervallen van de subsidie voor deze Melkert-
of ID-baan heeft het college de aanstelling van appellant per 1 januari 2011 gewijzigd in die zin dat de koppeling van de aanstelling met de subsidieregeling is losgelaten en appellant een reguliere vaste ambtelijke aanstelling is verleend. Appellant is vervolgens per 22 augustus 2011 feitelijk gaan werken bij de [afdeling], [dienst]. Zijn werkzaamheden bestonden uit het voorbereiden en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het tweejarig bridgeproject “denken en doen”, het voorbereiden en uitvoeren van het project mini-bridge en uit de administratieve ondersteuning - waaronder begrepen de incidentele verslaglegging van werkoverleggen - van de medewerkers van het cluster Gebouwen.
1.2.
Bij besluit van 30 november 2011 heeft het college de functie van appellant per 1 januari 2011 gekoppeld aan het generieke functieprofiel medewerker dienstverlening C (schaal 5).
1.3.
Bij besluit van 22 januari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2011 gegrond verklaard, de motivering van dit besluit aangepast en de koppeling van de functie van appellant aan het generieke functieprofiel medewerker dienstverlening C gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het college met het oog op de rechtsgelijkheid voor de koppeling van de functie van appellant aan een functieprofiel mocht uitgaan van de peildatum van 1 januari 2011, nu op die datum alle mensen met een ID-baan een andere aanstelling hebben gekregen omdat hun ID-subsidie per die datum is vervallen. Voor het bepalen van het passende functieprofiel mocht het college kijken naar de nieuwe werkzaamheden bij de [afdeling] en het geven van bridgelessen in relatie tot zijn oude werkzaamheden bij de basisschool. De rechtbank heeft verder overwogen dat de koppeling van de functie van appellant aan het functieprofiel medewerker dienstverlening C op voldoende gronden berust en niet onhoudbaar is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het hem nog steeds niet duidelijk is of de werkzaamheden op de basisschool van invloed zijn geweest op de inschaling.
3.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat zijn bridgewerkzaamheden een zodanige omvang en zodanig niveau hebben dat koppeling van zijn functie bij de [afdeling] aan het functieprofiel medewerker dienstverlening C niet de meest passende is. Ditzelfde geldt voor zijn werkzaamheden op de basisschool.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad begrijpt de onder 3.1 weergegeven beroepsgrond aldus dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voor het bepalen van het passende functieprofiel per 1 januari 2011 mocht kijken naar de nieuwe werkzaamheden van appellant bij de [afdeling] en het geven van bridgelessen in relatie tot zijn oude werkzaamheden bij de basisschool. Deze beroepsgrond treft doel. In het kader van zijn ambtelijke aanstelling heeft het college aan appellant vanaf 1 januari 2011 het werk als assistent-conciërge / schoolassistent bij de basissschool opgedragen, ook al was vanaf die datum de subsidie voor dat werk vervallen. Dat betekent dat bij de koppeling van de functie van appellant aan een generiek functieprofiel per 1 januari 2011 uitsluitend het werk bij de basisschool een rol kan spelen en dat geen betekenis toekomt aan het werk dat hij vanaf 22 augustus 2011 bij de [afdeling] zou gaan verrichten. Vanaf 22 augustus 2011 kan een koppeling van de functie van appellant aan een generiek functieprofiel uitsluitend zijn gebaseerd op de hem opgedragen werkzaamheden bij de [afdeling] en speelt het werk bij de basisschool geen rol meer.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
4.3.
De vraag of de koppeling van een functie aan een generiek functieprofiel in rechte houdbaar is, moet terughoudend worden getoetst. De rechter moet beoordelen of die koppeling op onvoldoende gronden berust. Dit betekent dat de bestreden koppeling niet in stand kan blijven als deze onhoudbaar is. Daarvoor is ontoereikend dat koppeling aan een ander, hoger gewaardeerd functieprofiel op zichzelf verdedigbaar is. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB2012:BX3562.
4.4.
Uit wat appellant heeft aangevoerd volgt niet dat de koppelingen per 1 januari 2011 en per 22 augustus 2011 op onvoldoende gronden berusten. De Raad heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting de stellige indruk gekregen dat appellant door zijn jarenlange ervaring als assistent-conciërge / schoolassistent een (veel) ruimere invulling heeft gegeven aan de hem opgedragen werkzaamheden dan het college voor ogen had. Diezelfde indruk heeft de Raad over het bridgeproject. Door zijn kennis van bridge en zijn enthousiasme voor de bridgesport heeft appellant daar een in tijd en niveau veel ruimere invulling aan gegeven dan het college voor ogen stond. Het college zag dat project slechts als middel om de sociale cohesie tussen ouderen te bevorderen. Het is echter niet de eigen invulling van de functie die bepalend is voor de koppeling aan het functieprofiel. Bepalend daarvoor zijn de in het kader van die functie door het college feitelijk opgedragen werkzaamheden.
5. Er bestaat aanleiding het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze worden begroot op € 980,- in beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 50,10 voor reiskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 januari 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 januari 2013 in stand
blijven;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 399,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.030,10.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) J.L. Meijer

HD