Uitspraak
19 september 2013, 12/2964 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 juli 2014, 14/5 (aangevallen uitspraak 2)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als persoonlijk begeleidster werkte, had zich op 12 juli 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar op 22 juni 2012 een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In april 2013 meldde zij zich opnieuw ziek, en haar ZW-uitkering werd per 18 september 2013 beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor ten minste één van de in het kader van de WIA geduide functies.
De rechtbank Amsterdam had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. Appellante herhaalde in hoger beroep haar gronden, stellende dat haar belastbaarheid was overschat en dat zij niet in staat was om meer dan 32 uur per week te werken. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraken en stelde dat er geen medische urenbeperking was aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische grondslag en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv.