ECLI:NL:CRVB:2015:2033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
13-5771 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en beëindiging ZW-uitkering met betrekking tot psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als persoonlijk begeleidster werkte, had zich op 12 juli 2010 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde haar op 22 juni 2012 een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. In april 2013 meldde zij zich opnieuw ziek, en haar ZW-uitkering werd per 18 september 2013 beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor ten minste één van de in het kader van de WIA geduide functies.

De rechtbank Amsterdam had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellante correct was vastgesteld. Appellante herhaalde in hoger beroep haar gronden, stellende dat haar belastbaarheid was overschat en dat zij niet in staat was om meer dan 32 uur per week te werken. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraken en stelde dat er geen medische urenbeperking was aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geduide functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de medische grondslag en de zorgvuldigheid van het onderzoek door het Uwv.

Uitspraak

13/5771 WIA, 14/4914 ZW
Datum uitspraak: 24 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
19 september 2013, 12/2964 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 juli 2014, 14/5 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 12 juli 2010 uitgevallen voor haar werk als persoonlijk begeleidster bij de [naam Stichting] voor 31,95 uur per week wegens psychische klachten. Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het Uwv geweigerd om appellante met ingang van 9 juli 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante met haar medische beperkingen geschikt was voor werkzaamheden in passende functies. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 30 oktober 2012 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. Appellante heeft zich op 29 april 2013, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziek gemeld wegens (toegenomen) psychische klachten. Op 10 september 2013 is appellante gezien door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft appellante niet meer beperkt geacht dan ten tijde van de Wet
WIA-beoordeling in juni 2012. Bij besluit van 10 september 2013 is de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) per 18 september 2013 beëindigd op de grond dat zij per die datum geschikt was voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Het tegen dit besluit door appellante gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 22 november 2013 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.1. Bij aangevallen uitspraak 1 is het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Er is een psychiatrische expertise verricht en er is informatie van de behandelend psycholoog bij de beoordeling betrokken. Op grond van deze informatie is de belastbaarheid van appellante vastgesteld, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juni 2012. Daarbij is geen urenbeperking aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv met het arbeidskundige rapport van 29 oktober 2012 voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht passend waren voor appellante.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat, overwogen dat onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW in het geval van appellante moet worden verstaan één van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Wat betreft de door appellante in beroep overgelegde brief van 19 juni 2014 van de behandelend psychiater W.H. Lionarons heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv deze in de beoordeling heeft betrokken. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat appellante per 18 september 2013 geschikt kon worden geacht voor de in het kader van de Wet WIA geduide functies.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar beroepsgronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv haar belastbaarheid heeft overschat en dat zij ten onrechte geschikt is geacht voor (één van) de geduide functies. Volgens appellante is zij niet in staat om meer dan 32 uur per week te werken en er dient daarom een urenbeperking te worden gesteld. Wat betreft bestreden besluit 2 heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat haar belastbaarheid op en na 18 september 2013 is overschat. Na de geboorte van haar zoon in februari 2013 zijn haar psychische klachten toegenomen, wat wordt bevestigd door de behandelend psycholoog en psychiater.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

13.5771 WIA

4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Het standpunt van het Uwv is gebaseerd op eigen onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep en op door hen opgevraagde en door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector. Ook heeft de verzekeringsarts een psychiatrische expertise laten verrichten. Gelet op voormelde onderzoeksactiviteiten is het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft de uitkomsten van de psychiatrische expertise betrokken bij het opstellen van de FML van
13 juni 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nader gemotiveerd waarom er geen grond is om een urenbeperking aan te nemen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 13 juni 2012. Appellante heeft in beroep noch in hoger beroep stukken overgelegd die een dergelijke twijfel oproepen. Namens appellante is ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft kunnen overleggen omdat I-psy niet heeft willen reageren op informatie van anderen en GGZ heeft verklaard niets te kunnen zeggen over het verleden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 1, bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt waren voor appellante. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat met het rapport van 29 oktober 2012 van een arbeidskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies passend waren voor appellante. Wat betreft de omvang van de voor appellant geduide functies wordt overwogen dat op grond van artikel 9, aanhef en onder b, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bij een schatting functies in aanmerking mogen worden genomen met een omvang groter dan de urenomvang van de door de maatman uitgeoefende arbeid, tenzij er een medische urenbeperking is aangenomen, wat voor appellante niet het geval is.
4.4.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 1 moet worden bevestigd.

14.4914 ZW

5.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepaling wordt verwezen naar overweging 6 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in een geding als dit de destijds in het kader van de Wet WIA-beoordeling geselecteerde functies elk afzonderlijk als maatstaf voor de in aanmerking te nemen arbeid gelden. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2008:BG4669) staat in dit geding de passendheid van die functies niet meer ter discussie. Het gaat nog slechts om de vraag of appellante op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor één van die functies.
5.3.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en wordt niet met nadere medische informatie onderbouwd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd.
5.4.
Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter, in tegenwoordigheid van
V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) V. van Rij
TM