Uitspraak
11 december 2013, 13/1978 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitkeringsduur van appellante op basis van de Werkloosheidswet (WW). Appellante was in aanmerking gebracht voor een uitkering van maximaal drie maanden, maar was het niet eens met de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde uitkeringsduur. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de jareneis van artikel 42, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, die vereist dat in de vijf jaren voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag in ten minste vier jaren minimaal 52 loondagen zijn ontvangen.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de jaren waarin appellante niet aan de eis van 52 loondagen voldeed, niet meetellen voor de jareneis. Appellante had betoogd dat het jaar 2010, waarin zij 36 dagen loon had ontvangen, voor de helft meegeteld moest worden, maar de Raad oordeelde dat dit jaar niet voor de helft meetelt omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 42a, tweede lid, van de WW.
De Raad concludeerde dat er geen sprake is van ongelijke behandeling, aangezien de regels voor iedereen gelden. De uitspraak bevestigt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor strikte voorwaarden met betrekking tot de jareneis en het verzorgingsforfait. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.