ECLI:NL:CRVB:2015:1993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.H. Hillen
- G.M.G. Hink
- M. ter Brugge
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden in schoolkantine
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 9 januari 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante werkzaamheden verrichtte in een school, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante op geld waardeerbare werkzaamheden als kantinebeheerster had verricht, maar deze niet had gemeld aan het college. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college besloten de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en een bedrag van € 137.786,78 terug te vorderen.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de rechtbank Amsterdam, maar haar beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor de omvang van haar verdiensten en dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij zij aanvoerde dat het recht op bijstand ondanks de schending van de inlichtingenverplichting kan worden vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de terugvordering gerechtvaardigd was.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De financiële gevolgen van de terugvordering kunnen door appellante worden opgevangen door de bescherming van de regels over de beslagvrije voet. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 23 juni 2015.