ECLI:NL:CRVB:2015:199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
12-5730 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning Wajong-uitkering na tussenuitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die eerder in een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2014:2102) door de Raad was behandeld. In die tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om een nader besluit te nemen. Op 11 september 2014 heeft het Uwv dit besluit genomen, waarbij aan appellante alsnog een Wajong-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht tot 1 april 2010.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de schorsing van de uitkering per 1 april 2010 ongedaan heeft gemaakt en de uitkering en aanvulling daarop van appellante heeft gecontinueerd. De Raad oordeelt dat het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld en dat appellante geen gronden heeft aangevoerd tegen de nadere toelichting en berekeningen van het Uwv. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 is ongegrond verklaard.

Appellante had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de totale duur van de procedure niet meer dan vier jaar bedraagt. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep, vastgesteld op € 1.217,50, en het betaalde griffierecht van € 115,- dient ook vergoed te worden. De uitspraak is openbaar gedaan door J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor.

Uitspraak

12/5730 WAJONG
Datum uitspraak: 28 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
11 september 2012, 12/440 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 11 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2102) tussenuitspraak gedaan.
Op 11 september 2014 heeft het Uwv een nader besluit genomen.
Appellante heeft bij brief van 27 oktober 2014 op het nadere besluit gereageerd, waarna het Uwv bij brief van 21 november 2014 een nadere toelichting heeft ingezonden.
Appellante heeft bij brief van 3 december 2014 verzocht uitspraak te doen, de overschrijding van de redelijke termijn te bepalen en op basis daarvan schadevergoeding vast te stellen, en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak.
2. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 11 september 2014 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij is beslist dat appellante alsnog vanaf 1 april 2010 onafgebroken recht heeft op uitkering en aanvulling daarop op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (zoals deze met ingang van
1 januari 2010 is gewijzigd in de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten). Voorts heeft het Uwv bij brieven van 24 juli 2014 en 21 november 2014 een toelichting gegeven op de berekeningen van de uitkering en de aanvulling daarop van appellante
vanaf 5 oktober 2009 en zijn bij het nadere besluit van 11 september 2014 berekeningen gevoegd van de uitkering van appellante.
3. Het besluit van 11 september 2014 wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4. De Raad stelt vast dat het Uwv naar aanleiding van de tussenuitspraak bij het nadere besluit van 11 september 2014 de schorsing van de uitkering per 1 april 2010 ongedaan heeft gemaakt en de uitkering en aanvulling daarop van appellante alsnog per die datum heeft gecontinueerd. Geoordeeld wordt dat daarmee het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld. Voorts heeft het Uwv in de onder 2 genoemde brieven de gehanteerde berekeningen van de uitkering nader toegelicht. Nu appellante naar aanleiding van die nadere toelichting en berekeningen geen gronden heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding het aldus toegelichte bestreden besluit voor het overige voor onjuist te houden.
5. Nu het bestreden besluit gedeeltelijk is gewijzigd dient dit besluit in zoverre te worden vernietigd. Het hoger beroep is gegrond. Het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 is ongegrond. De Raad stelt vast dat geen hoger beroep is ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat het bezwaar tegen het in de aangevallen uitspraak genoemde besluit I ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard, noch tegen de veroordeling tot proceskosten en de bepaling dat het griffierecht in beroep wordt vergoed.
6.1.
Verzocht is om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt afgewezen aangezien de totale duur van de procedure, vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 30 augustus 2011 tot de datum van deze uitspraak, de periode van 4 jaar niet overschrijdt (zie ECLI:NL:CRVB:2009:BH7769).
6.2.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand. Dit bedrag wordt begroot op € 1.217,50. Voorts zal worden bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht in hoger beroep vergoedt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • vernietigt het besluit van 21 december 2011 voor zover daarbij de uitkering en aanvulling op de uitkering niet per 1 april 2010 is gecontinueerd;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond;
  • wijst af het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.217,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 115,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.D.F. de Moor

MK