In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die eerder in een tussenuitspraak (ECLI:NL:CRVB:2014:2102) door de Raad was behandeld. In die tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om een nader besluit te nemen. Op 11 september 2014 heeft het Uwv dit besluit genomen, waarbij aan appellante alsnog een Wajong-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht tot 1 april 2010.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de schorsing van de uitkering per 1 april 2010 ongedaan heeft gemaakt en de uitkering en aanvulling daarop van appellante heeft gecontinueerd. De Raad oordeelt dat het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld en dat appellante geen gronden heeft aangevoerd tegen de nadere toelichting en berekeningen van het Uwv. Hierdoor is het hoger beroep gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 is ongegrond verklaard.
Appellante had ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de totale duur van de procedure niet meer dan vier jaar bedraagt. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep, vastgesteld op € 1.217,50, en het betaalde griffierecht van € 115,- dient ook vergoed te worden. De uitspraak is openbaar gedaan door J.S. van der Kolk, in aanwezigheid van griffier M.D.F. de Moor.