ECLI:NL:CRVB:2015:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
19 juni 2015
Zaaknummer
14-7159 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en bewijs van ingezetenschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan appellant, geboren in Marokko in 1947. Appellant had in maart 2012 een aanvraag ingediend bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) en stelde dat hij van 1991 tot 1995 in Nederland had gewoond en gewerkt. Ter ondersteuning van zijn aanvraag overhandigde hij een brief van de Inspectie der Directe Belastingen, waarin hij werd geïnformeerd over zijn fiscaalnummer.

De Svb weigerde echter de aanvraag en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond, omdat er geen bewijs was dat appellant verzekerd was gedurende de genoemde periode. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 27 november 2014. Appellant stelde dat hij wel degelijk verzekerd was, maar de Svb betwistte dit en stelde dat appellant niet als ingezetene kon worden beschouwd, aangezien er geen bewijs was dat hij in Nederland had gewoond of gewerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de Svb voldoende onderzoek had verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van appellant in Nederland. De Raad oordeelde dat appellant geen bewijsstukken had overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt en dat er geen andere aanknopingspunten waren voor zijn gestelde verblijf in Nederland. Daarom werd de aangevallen uitspraak bevestigd en werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2015. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/7159 AOW
Datum uitspraak: 19 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 november 2014, 13/4751 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2015. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is in 1947 in Marokko geboren. In maart 2012 heeft appellant een aanvraag om een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij van 1991 tot 1995 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ter ondersteuning daarvan heeft appellant een brief van de Inspectie der Directe Belastingen overgelegd gericht aan appellant op een adres in Den Haag. In die brief is appellant geïnformeerd over zijn fiscaalnummer.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzende beslissing is bij besluit van 14 juni 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant geen recht op pensioen heeft, omdat er geen bewijs is dat appellant verzekerd was.
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij gedurende het tijdvak van 1991 tot 1995 verzekerd is geweest voor de AOW, omdat hij in deze periode in Nederland woonde en werkte.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat terecht is vastgesteld dat appellant gedurende dit tijdvak niet verzekerd is, omdat niet is gebleken dat appellant in deze periode ingezetene was en niet aannemelijk is dat appellant in deze periode in Nederland heeft gewerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geding is of appellant in de periode van 1991 tot 1995 verzekerd was voor de AOW op grond van ingezetenschap, dan wel op grond van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid die aan de loonbelasting is onderworpen.
4.2.
Wat betreft de vraag naar het ingezetenschap dient te worden beoordeeld of appellant in deze periode bezien naar de omstandigheden in Nederland woonde. Daarbij moet op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder de arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466), 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) en 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6824) acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. Die duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij van 1991 tot 1995 op een adres in Den Haag heeft gewoond.
4.4.
De Svb heeft bij de gemeente Den Haag twee keer navraag gedaan of appellant ingeschreven is geweest in het bevolkingsregister. De gemeente heeft meegedeeld dat de naam van appellant in het bevolkingsregister niet is gevonden.
4.5.
Voorts heeft appellant desgevraagd medegedeeld dat hij geen documenten met betrekking tot zijn werkzaamheden in Nederland meer bezit. Hij heeft diverse keren verwezen naar de brief van de Inspectie der Directe Belastingen. De Svb heeft vervolgens onderzoek verricht in het Suwinet naar het in de brief van de Inspectie der Directe Belastingen vermelde fiscaalnummer. Daarbij bleek dat dit fiscaalnummer is gekoppeld aan een persoon met een andere naam en wonend op een ander adres. De Svb heeft de Belastingdienst geïnformeerd over deze discrepantie. Voorts heeft de Svb in het Suwinet geen gegevens over appellant aangetroffen.
4.6.
Gelet op de overwegingen onder 4.4. en 4.5, heeft de Svb voldoende onderzoek verricht naar het mogelijke verblijf en de mogelijke werkzaamheden van appellant in Nederland. Het onderzoek van de Svb is zorgvuldig geweest. Nu appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt en geen andere aanknopingspunten zijn gevonden voor het gestelde verblijf hier te lande, is niet aannemelijk geworden dat appellant in de periode van 1991 tot 1995 ingezetene van Nederland is geweest of in Nederland in dienstbetrekking arbeid heeft verricht.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. van Wijk
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

CVG