ECLI:NL:CRVB:2015:1974
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) wegens onvoldoende bewijs van ingezetenschap en arbeid in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren in Marokko in 1947, had op 6 september 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij stelde dat hij tussen 1971 en 1973 in Nederland had gewerkt voor een bakkersbedrijf. De Sociale verzekeringsbank (Svb) weigerde echter het pensioen toe te kennen, omdat niet was aangetoond dat de appellant in die periode ingezetene van Nederland was of in Nederland arbeid had verricht.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, met de overweging dat er onvoldoende bewijs was voor zijn ingezetenschap in Nederland en dat er geen bewijs was van arbeid die aan de loonbelasting was onderworpen. De appellant stelde in hoger beroep dat hij wel verzekerd was, omdat hij in Nederland had gewerkt en belastbaar was in die periode.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant en de Svb tegen elkaar afgewogen. De Raad concludeerde dat de Svb voldoende onderzoek had verricht naar het verblijf en de werkzaamheden van de appellant in Nederland. Er was geen bewijs dat de appellant tussen 1971 en 1973 in Nederland woonde of werkte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had geweigerd. De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, met D. van Wijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.