ECLI:NL:CRVB:2015:1965
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen en bewijs van ingezetenschap en arbeid in Nederland
In deze zaak heeft appellant, geboren in Marokko in 1947, op 1 februari 2011 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hij stelde dat hij van 1968 of 1969 tot 1974 in Nederland had gewerkt. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft zijn aanvraag op 29 september 2011 afgewezen, omdat er geen bewijs was dat appellant verzekerd was. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd op 14 maart 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 22 augustus 2013 het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tussen 1969 en 1974 ingezetene van Nederland was of in Nederland arbeid heeft verricht. De Svb had voldoende onderzoek gedaan naar de verblijfplaats en werkzaamheden van appellant in Nederland, maar er waren geen bewijsstukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2015. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.