In de zaak met nummer 13-1398 WMO heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2015 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2013. De rechtbank had het beroep van een aanvrager van huishoudelijke hulp gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd. De Centrale Raad heeft ter zitting vastgesteld dat partijen een schikking hebben getroffen, waarbij het college 2,5 uur per week huishoudelijke hulp heeft toegekend tot de datum van overlijden van de aanvrager. De Raad heeft vervolgens de vraag behandeld of de huishoudelijke hulp als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. De Raad oordeelt dat de wens van het college om een principiële uitspraak te krijgen over de vraag of huishoudelijke hulp voor bewoners van een instelling als algemeen gebruikelijk moet worden beschouwd, onvoldoende is om procesbelang aan te nemen. De Raad concludeert dat het procesbelang bij het hoger beroep is komen te vervallen door de getroffen schikking, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van de betrokkenen tot een bedrag van € 1.217,50.