ECLI:NL:CRVB:2015:1919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- G. van Zeben-de Vries
- C.J. Borman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de berekening van feitelijke verdiensten in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, een voormalige timmerman, had in 2002 zijn werk moeten staken en ontving sindsdien een WAO-uitkering. Na een wijziging in zijn inkomsten uit arbeid in 2012, verlaagde het Uwv zijn uitkering op basis van een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte de fiscaal belaste kilometervergoeding had meegenomen bij de berekening van de feitelijke verdiensten, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de arbeidsongeschiktheid.
In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de berekening van de feitelijke verdiensten correct was, omdat deze was gebaseerd op het SV-loon, inclusief de kilometervergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank de wetgeving omtrent de berekening van de arbeidsongeschiktheid niet correct had toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat de belaste kilometervergoeding terecht was meegenomen in de berekening van de feitelijke verdiensten, en dat de reductiefactor voor de urenomvang ook juist was vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van het Uwv is ongegrond verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding aan de betrokkene, omdat de eerdere uitspraak niet in stand kon blijven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.