ECLI:NL:CRVB:2015:1919

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
17 juni 2015
Zaaknummer
13-4822 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de berekening van feitelijke verdiensten in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De betrokkene, een voormalige timmerman, had in 2002 zijn werk moeten staken en ontving sindsdien een WAO-uitkering. Na een wijziging in zijn inkomsten uit arbeid in 2012, verlaagde het Uwv zijn uitkering op basis van een gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte de fiscaal belaste kilometervergoeding had meegenomen bij de berekening van de feitelijke verdiensten, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de arbeidsongeschiktheid.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de berekening van de feitelijke verdiensten correct was, omdat deze was gebaseerd op het SV-loon, inclusief de kilometervergoeding. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat de rechtbank de wetgeving omtrent de berekening van de arbeidsongeschiktheid niet correct had toegepast. De Raad heeft vastgesteld dat de belaste kilometervergoeding terecht was meegenomen in de berekening van de feitelijke verdiensten, en dat de reductiefactor voor de urenomvang ook juist was vastgesteld.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van het Uwv is ongegrond verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding aan de betrokkene, omdat de eerdere uitspraak niet in stand kon blijven. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.

Uitspraak

13/4822 WAO, 13/5724 WAO
Datum uitspraak: 8 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
11 juli 2013, 12/4275 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.M.C. van Dalen, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend in het hoger beroep van het Uwv.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend in het incidenteel hoger beroep.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2015. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Van Dalen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene werkte fulltime als timmerman totdat hij in 2002 uitviel voor zijn werk. Hij heeft zijn werkzaamheden hervat in een urenomvang van 30 uur per week. Sinds
14 januari 2004 genoot hij een WAO-uitkering in aanvulling op zijn verdiensten uit arbeid, die werd uitbetaald naar de klasse van 25 tot 35%. Laatstelijk is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 25,25% met ingang van 6 september 2006, op basis van de feitelijke verdiensten.
1.2.
Op 8 mei 2012 heeft betrokkene een wijziging in zijn inkomsten uit arbeid doorgegeven aan het Uwv. Het gaat om een CAO-loonsverhoging met ingang van 26 maart 2012. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2012 de WAO-uitkering van betrokkene verlaagd en uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% met ingang van
26 maart 2012, vanwege de gewijzigde inkomsten uit arbeid waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd naar 21,66%. Het door betrokkene tegen de aan dit besluit ten grondslag liggende berekening van de feitelijke verdiensten en van het maatmaninkomen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 28 augustus 2012 (bestreden besluit).
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij zij het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft zij overwogen dat het Uwv ten onrechte de door betrokkene ontvangen, fiscaal belaste kilometervergoeding in aanmerking heeft genomen als feitelijke verdiensten. Uit artikel 12b van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten (SB) vloeit immers voort, volgens de rechtbank, dat het socialeverzekeringsloon (SV-loon) slechts maatgevend is voor de feitelijke inkomsten, indien ook aan de berekening van het maatmaninkomen het SV-loon ten grondslag heeft gelegen, en dat was hier niet het geval. Ten onrechte is dan ook de belaste kilometervergoeding, die deel uitmaakt van het SV-loon, in aanmerking genomen bij de berekening van de feitelijke verdiensten. Verder heeft zij overwogen dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene onjuist is omdat wordt uitgegaan van een onjuiste reductiefactor, nu er ten onrechte van uit is gegaan dat het ontvangen SV-loon gelijk blijft na opname van ATV-dagen uit het Tijdspaarfonds. Naar het oordeel van de rechtbank zou het ontvangen SV-loon lager zijn wanneer ATV-dagen uit het Tijdspaarfonds zouden zijn opgenomen, omdat over de betreffende dagen geen loon wordt ontvangen.
2. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij de berekening van de feitelijke verdiensten terecht is uitgegaan van het SV-loon, dus inclusief de belaste kilometervergoeding, terwijl de berekening van het maatmanloon niet is aangepast aan het SV-loon. Op grond van artikel 12b, vierde lid, van het SB worden feitelijke verdiensten berekend op basis van het SV-loon bij gelegenheid van een na 30 juni 2008 verricht arbeidskundig onderzoek. In dit geval heeft arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden op
1 juni 2012, na de melding van betrokkene op 8 mei 2012 van een wijziging in de hoogte van zijn feitelijke verdiensten. De wetgever heeft geen aanleiding gezien voor een regeling op grond waarvan inkomensbestanddelen buiten beschouwing blijven bij berekening van de feitelijke verdiensten, indien deze niet tevens in het maatmaninkomen zijn opgenomen. Daarom is er geen aanleiding om de belaste reiskostenvergoeding buiten beschouwing te laten bij het vaststellen van de feitelijke verdiensten. Verder is aangevoerd dat de reductiefactor terecht is gesteld op 0,76, uitgaande van de urenomvang van 27,69 per week in de feitelijke verdiensten afgezet tegen de urenomvang van de maatman van 36,62. Opgenomen ATV-uren zijn volgens appellant geen verloonde uren dus zijn deze terecht niet meegenomen bij de berekening van het uurloon. Bij het bestreden besluit is dan ook terecht het besluit tot verlaging van de uitkering en uitbetaling naar de klasse 15-25% met ingang van
26 maart 2012 gehandhaafd.
3.1.
Met betrekking tot het hoger beroep van appellant overweegt de Raad het volgende.
3.2.
Het SB bevat onder meer regels over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO. In artikel 2 van het SB is de hoofdregel neergelegd dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de WAO wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidskundige beoordeling. Voor de arbeidskundige beoordeling is de vaststelling van het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit van belang. In artikel 9 onder h van het SB is bepaald dat bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht (praktische schatting), mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan met algemeen geaccepteerde arbeid zou kunnen worden verdiend (theoretische schatting). Met ingang van 1 juli 2008 (Besluit van 24 juni 2008, Stb 2008, 254) is het SB gewijzigd voor de berekening van het maatmaninkomen van werknemers (artikelen 7, 7a en 8) en voor de berekening van de resterende verdiencapaciteit (artikel 10, vijfde en zesde lid). In deze wijziging is geregeld dat zowel het maatmaninkomen als het theoretisch mogelijke loon als de feitelijke verdiensten worden gebaseerd op het SV-loon. Er is voorzien in overgangsrecht bij de artikelen 12, 12 a en 12b. Artikel 12b, voor zover van belang, luidt als volgt:
“1. Op de persoon die voor 1 juli 2008 recht had op een uitkering op grond van de WAO, Waz, Wajong of Wet WIA worden, onverminderd artikel 8, tweede lid, de artikelen 7 en 7a slechts toegepast, indien de maatgevende arbeid die bepalend is voor het maatmaninkomen, na 1 juli 2008 is gewijzigd (…)
4. Op de persoon die op 30 juni 2008 recht had op uitkering op grond van de WAO, Waz, Wajong of Wet WIA, en inkomen uit arbeid had, wordt artikel 10, zesde lid, pas van toepassing, indien na 30 juni 2008 een onderzoek plaatsvindt als bedoeld in artikel 5 bij gelegenheid van dat onderzoek.”
Uit het eerste lid volgt dat ten aanzien van de persoon die al voor 1 juli 2008 recht had op een WAO-uitkering, zoals betrokkene, het maatmaninkomen alleen (opnieuw) wordt vastgesteld op basis van het SV-loon indien de maatgevende arbeid die bepalend is voor het maatmaninkomen, na 1 juli 2008 is gewijzigd. In het geval van betrokkene is de maatgevende arbeid, namelijk de functie van fulltime timmerman bij [naam bedrijf], niet gewijzigd na
1 juli 2008. Terecht heeft het Uwv dan ook in artikel 12b, eerste lid van het SB geen aanleiding gezien tot herberekening van op grond van het SV-loon.
Uit het vierde lid van artikel 12b van het SB volgt dat de feitelijke verdiensten uit arbeid worden vastgesteld op basis van het SV-loon bij gelegenheid van een arbeidskundig onderzoek dat na 30 juni 2008 plaatsvindt. In het geval van betrokkene heeft naar aanleiding van de door hem op 8 mei 2012 doorgegeven wijziging in de feitelijke verdiensten een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden op 1 juni 2012, dus na 30 juni 2008. Terecht is het Uwv dan ook bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen feitelijke verdiensten uitgegaan van het SV-loon. Uit de Nota van Toelichting bij het gewijzigde SB met ingang van 1 juli 2008 (Besluit van 24 juni 2008, Stb. 2008, 254) blijkt dat de wetgever heeft onderkend dat het in bepaalde situaties kan voorkomen dat een loonelement wel meetelt bij het ene inkomensbegrip maar niet bij het andere, en dat niet uit te sluiten valt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage hierdoor in een enkel geval zal afnemen. De voordelen van dit besluit wegen echter, volgens de wetgever, op tegen de mogelijke effecten op het arbeidsongeschiktheidspercentage.
3.3.
Het Uwv is dan ook terecht bij de vaststelling van de in aanmerking te nemen feitelijke verdiensten uitgegaan van het SV-loon. Hierbij heeft het Uwv in aanmerking genomen de fiscaal belaste reiskostenvergoeding van 13 cent per kilometer, welke kilometervergoeding door de werkgever is verantwoord als SV-loon. Zoals eerder overwogen door de Raad (ECLI:NL:CRVB:2010:BL5249) dient van een kilometervergoeding enkel het fiscale forfait (het onbelaste deel) als onkostenvergoeding te worden aangemerkt en dus niet te worden beschouwd als SV-loon, tenzij betrokkene kan aantonen dat de reële onkosten meer bedragen dan het fiscale forfait. Betrokkene heeft niet overtuigend kunnen onderbouwen dat de rëele onkosten het fiscale forfait van 19 cent per kilometer overschrijden. Terecht heeft het Uwv dan ook de fiscaal belaste kilometervergoeding in aanmerking genomen bij de vaststelling van de feitelijke verdiensten. Overigens blijkt uit de dossierstukken dat bij de vaststelling van het maatmaninkomen niet is gebleken dat aan betrokkene destijds een reiskostenvergoeding is toegekend door de werkgever.
3.4.
Ten aanzien van de door het Uwv gehanteerde reductiefactor bij het vaststellen van de hoogte van de feitelijke verdiensten heeft de rechtbank overwogen dat deze onjuist is omdat onvoldoende rekening is gehouden met de ATV-dagen van betrokkene die in het Tijdspaarfonds zijn gestort: over deze ATV-dagen wordt het loon immers niet doorbetaald. Dit is ook het standpunt van betrokkene in hoger beroep. Het Uwv heeft aangevoerd dat, gelet op de aanspraak op 15 ATV-dagen per jaar de feitelijke urenomvang in de feitelijke verdiensten niet 30 uur per week is maar 27,69. Terecht is dan ook de reductiefactor vastgesteld op 27,69/36,62=0,76. Toegepast op het SV-loon per 4 weken van € 2.193,40 levert dit een uurloon op van € 14,97. Dat de helft van de ATV-dagen vrij kan worden opgenomen en de loonwaarde van de andere helft (tijdelijk) in het Tijdspaarfonds wordt gestort, doet hieraan volgens appellant niet af nu opgenomen ATV-uren geen verloonde uren zijn.
3.5.
Uit de stukken blijkt dat het maatmaninkomen van betrokkene sinds einde wachttijd van 14 januari 2004 is gebaseerd op een urenomvang van 36,62 uur inclusief ATV. Gelet op de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de werkgever verkregen informatie vloeien de feitelijke verdiensten van betrokkene per 26 maart 2012 voort uit een dienstverband van
30 uur per week met een aanspraak op ATV van 15 uur per jaar, waarvan de helft vrij opneembaar is en de helft in het Tijdspaarfonds wordt gestort. Terecht is de urenomvang in de feitelijke verdiensten dan ook vastgesteld op 27,69 uur per week. Appellant is uitgegaan van een SV-loon per week van € 557,88, welk bedrag, los van de loonbestanddelen, niet is bestreden. Uitgaande van 27,69 feitelijke werkuren per week is het uurloon terecht vastgesteld op € 19,80 en de reductiefactor terecht vastgesteld op 27,69/36,62 (=0,76), waarmee het gereduceerd uurloon uitkomt op € 14,97. Dit vergeleken met het maatmanuurloon van € 19,13 per uur levert een arbeidsongeschiktheidspercentage op van 21,69.
3.6.
Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad het volgende.
3.7.
Betrokkene heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat het belaste deel van de kilometervergoeding een potentieel eindheffingsbestanddeel is in de zin van artikel 7, derde lid onder d van het SB, dat onder toepassing van artikel 31, eerste lid onder f van de Wet op de loonbelasting niet behoort tot het SV-loon. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat het vastgestelde SV-loon dient te worden verlaagd met de door hem afgedragen vakbondscontributie. Ten slotte heeft hij nog aangevoerd dat het maatmaninkomen onjuist is berekend.
3.8.
Wat betreft de belaste kilometervergoeding slaagt het incidenteel hoger beroep niet, gelet op overweging 3.3. Betrokkene heeft vanaf 29 maart 2012 een reiskostenvergoeding ontvangen van 32 cent per kilometer: 19 cent is fiscaal onbelast en 13 cent is fiscaal belast. Nu de werkgever er niet voor heeft gekozen om de kilometervergoeding boven het fiscale forfait fiscaal te verantwoorden als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder d van het SB heeft het Uwv deze kilometervergoeding terecht, conform de fiscale keuze van de werkgever, in aanmerking genomen bij de vaststelling van de feitelijke verdiensten van betrokkene. De grond ten aanzien van de vakbondscontributie slaagt niet, omdat betrokkene onvoldoende heeft onderbouwd dat in het door de werkgever aangegeven bedrag aan SV-loon ten onrechte geen rekening is gehouden met de vakbondscontibrutie van betrokkene.
3.9.
Betrokkene heeft aangevoerd dat het maatmaninkomen onjuist is berekend, gelet op de uitspraak op het door hem ingestelde beroep van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2011 (10/3395), waarbij de rechtbank de hoogte van het dagloon per einde wachttijd op een aanmerkelijk hoger bedrag heeft vastgesteld dan het oorspronkelijk vastgestelde dagloon. Appellant heeft hierop ter zitting gereageerd met het standpunt dat dagloon en maatmanloon twee verschillende begrippen zijn met verschillende referteperiodes en dat bestanddelen van het dagloon niet zonder meer behoren tot de bestanddelen van het maatmanloon. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 21 augustus 2012 en
22 augustus 2012 uiteengezet dat er geen aanleiding is voor aanpassing van het maatmanloon behoudens indexering. Dit standpunt is goed te volgen en afdoende onderbouwd. De door betrokkene bij incidenteel hoger beroep aangevoerde gronden geven onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de berekening van het maatmaninkomen.
3.10.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.5 slaagt het hoger beroep van appellant. Gelet op de overwegingen 3.8 en 3.9 slaagt het incidentele hoger beroep van betrokkene niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
3.11.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat appellant opnieuw op het bezwaar van betrokkene dient te beslissen waarbij ook de door betrokkene verzochte schadevergoeding aan de orde kan komen. Nu de aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep alsnog ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de door betrokkene geleden schade. Voor een proceskostenveroordeling is evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) S. Aaliouli

NK