ECLI:NL:CRVB:2015:189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-3077 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in aanvraag maatschappelijke opvang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, een Somalische vrouw die in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de weigering van de toegang tot de opvang geen blijk gaf van een onevenwichtige afweging van belangen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij feitelijk al opvang had ontvangen van een particulier en een stichting, waardoor er geen procesbelang meer bestond bij de beoordeling van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat appellante gedurende de periode van haar aanvraag tot het bestreden besluit feitelijk opgevangen werd, en dat dit de reden was om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/3077 WMO, 13/3078 WMO
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 mei 2013, 12/1388, 12/4154 en 12/1984 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats](appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Fischer heeft een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Voor appellante is verschenen mr. Fischer. Voor het college zijn verschenen drs. N. Oepkes en E.J.W. Bruinsma en R. van der Burg, werkzaam bij de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante, geboren op [in]1977, heeft de Somalische nationaliteit. In januari 2007 is appellante gevlucht vanuit Somalië en in Griekenland aangekomen. Ze is vervolgens in april 2007 in Nederland aangekomen. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van appellante is bij besluit van 5 november 2009 afgewezen. Dat besluit is met de uitspraak van de rechtbank Assen van 16 december 2010 in rechte onaantastbaar geworden.
1.3.
Op 11 augustus 2011 heeft appellant opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel op grond van de Vw ingediend. Die aanvraag is bij besluit van 19 augustus 2011 afgewezen. Bij uitspraak van 19 september 2011 heeft de rechtbank Assen het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Op 10 oktober 2011 wordt de op 24 augustus 2010 opgelegde maatregel van bewaring opgeheven omdat het niet is gelukt appellante uit te zetten naar Somalië.
1.5.
Op 10 februari 2012 heeft appellante, voor zover van belang, het college verzocht om hulp in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) dan wel het buitenwettelijk beleid.
1.6.
Bij besluit van 18 april 2012 is het verzoek van appellante om hulp in het kader van de Wmo afgewezen.
1.7.
Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 april 2012 ongegrond verklaard. Daarbij is van belang geacht dat appellante in de periode in geding eerst verblijf had bij een particulier, [naam Z.], en dat zij vervolgens vanaf in ieder geval 9 augustus 2012 is opgevangen door Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen [woonplaats](SNDVU). Bovendien is besloten dat de afweging of appellante voor buitenwettelijke opvang in aanmerking komt, zoals dit per
1 april 2012 in de gemeente geldt, achterwege kan blijven omdat zij wordt opgevangen door SNDVU.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ter zake van de aanvraag om toelating tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wmo ongegrond verklaard. Niet kan worden aangenomen dat de weigering van de toelating van appellante tot de maatschappelijke opvang geen blijk geeft van een “fair balance” tussen de publieke belangen bij de weigering van de toegang en de particuliere belangen van appellante bij de toelating. Voor deze conclusie is relevant dat appellante van 22 december 2011 tot 9 augustus 2012 is opgevangen door mevrouw Zijlstra en dat appellante vanaf 9 augustus 2012 opvang heeft gehad bij SNDVU. Het beroep op artikel 8 van het EVRM treft geen doel. De opvang van SNDVU is naar het oordeel van de rechtbank geen opvang verleend door het college. De enkele omstandigheid dat SNDVU subsidie van het college ontvangt maakt dit niet anders. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat de beslissing van het Internationaal Netwerk van Lokale Initiatieven ten behoeve van Asielzoekers (INLIA) om appellante door tussenkomst van SNDVU opvang te bieden, dan wel de beslissing van SNDVU om opvang te bieden, rechtens afhankelijk is van enig handelen van het college, bijvoorbeeld in de vorm van toestemming of goedkeuring. Ten aanzien van het beroep van appellante tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om buitenwettelijke hulp van 10 februari 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet als vaststaand feit kan worden aangemerkt dat appellante het college schriftelijk in gebreke heeft gesteld op de aanvraag te beslissen. Omdat niet is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Allereerst is naar voren gebracht dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door te oordelen over de kwetsbaarheid van appellante. Het college heeft appellante aangemerkt als extreem kwetsbaar, zodat de beoordeling beperkt diende te blijven tot de vraag welk bestuursorgaan appellante behoorde op te vangen. Ook geldt volgens appellante dat de opvang verleend door SNDVU onder de Wmo valt en dat de gemeente Utrecht daartoe een besluit dient te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat appellante behoort tot de categorie kwetsbare personen die ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht heeft op bescherming.
4.2.
Ten aanzien van het hoger beroep van appellante tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om buitenwettelijke hulp heeft de Raad geconstateerd dat appellante tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak geen gronden heeft ingediend, zodat het hoger beroep van appellante in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3.
Ten aanzien van het hoger beroep met betrekking tot de Wmo moet allereerst ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellante voldoende procesbelang heeft. Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1518, en van 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633, dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.4.
In de periode in geding van de aanvraag op 10 februari 2012 tot het bestreden besluit van 9 oktober 2012 is appellante steeds feitelijk opvangen, eerst door Zijlstra, en vervolgens aansluitend door SNDVU. Gelet op de vaststelling dat gedurende de gehele periode sprake is geweest van feitelijke opvang, heeft appellante naar het oordeel van de Raad geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover dat betrekking heeft op de Wmo. Het hoger beroep van appellante moet (ook) in zoverre
niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.J. Schaap en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) D. van Wijk

TM