ECLI:NL:CRVB:2015:1850
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- Rechtspraak.nl
Kostenvergoeding bezwaar en de omvang van het geding in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een geschil over de kostenvergoeding in bezwaar en de vraag of de rechtbank de gronden van betrokkene, ingediend na afloop van de beroepstermijn, ten onrechte in de beoordeling heeft betrokken. Betrokkene, een werknemer die sinds 2003 een uitkering op grond van de WAO ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin zijn uitkering niet werd verhoogd ondanks een melding van verslechterde gezondheid. Het Uwv had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de gronden van betrokkene, die na de beroepstermijn waren ingediend, toch in de beoordeling moesten worden betrokken, wat het Uwv betwistte.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht door deze gronden te betrekken. De Raad benadrukte dat de besluitvorming inzake de kostenvergoeding onlosmakelijk deel uitmaakt van het bestreden besluit en dat de beroepstermijn daarop niet afzonderlijk kan worden toegepast. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van het Uwv slaagde, vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.