ECLI:NL:CRVB:2015:184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-2049 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens niet-nakomen van inschrijvings- en sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland. Appellante, die sinds 3 oktober 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, had te maken met een verlaging van haar uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar WW-uitkering met 10% verlaagd voor een periode van twee maanden omdat zij niet had voldaan aan de verplichting om zich in te schrijven als werkzoekende. Daarnaast werd haar uitkering met 25% verlaagd voor vier maanden wegens onvoldoende sollicitaties in de periode van 1 november 2011 tot en met 29 februari 2012.

Appellante maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond. De rechtbank bevestigde deze besluiten, waarbij werd vastgesteld dat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke situatie. De Raad oordeelde echter dat er geen sprake was van samenloop van verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten, omdat niet was aangetoond dat het niet nakomen van de verplichtingen voortkwam uit één en dezelfde oorzaak.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij geestelijk niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/2049 WW, 13/2050 WW
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van
8 maart 2013, 12/2896; 12/2898 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aanen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 3 oktober 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 13 februari 2012 voor een periode van twee maanden met 10% verlaagd omdat zij niet had voldaan aan de verplichting van inschrijving als werkzoekende bij het werkbedrijf.
1.3.
Bij besluit van 2 april 2012 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante met ingang van 12 maart 2012 met 25% verlaagd voor de duur van vier maanden omdat zij in de periode 1 november 2011 tot en met 29 februari 2012 onvoldoende had gesolliciteerd.
1.4.
Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 7 mei 2012 (bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat appellante haar sollicitatieverplichting niet is nagekomen, noch de verplichting om tijdig haar inschrijving te verlengen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de opgelegde maatregelen niet in overeenstemming zijn met de ernst van de gedragingen en de mate waarin appellante die gedragingen verweten kan worden. Van redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien, dan wel van feiten of omstandigheden die een matiging van de maatregel rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. Bij dit oordeel heeft de rechtbank onderkend dat appellante een zware periode achter de rug had, maar zij heeft hierin geen reden gezien waarom appellante niet aan de verplichtingen uit de WW kon voldoen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar heeft aangevoerd, herhaald dat het Uwv bij het opleggen van de maatregelen onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie. Ter zitting heeft appellante nog aangevoerd dat sprake is van samenloop zoals omschreven in artikel 9 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Besluit van 23 augustus 2007, Stb. 304). Daarom zou appellante slechts één maatregel (de zwaarste) kunnen worden opgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hieraan wordt toegevoegd het bepaalde in artikel 9 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten:
“Indien sprake is van het niet of niet behoorlijk nakomen van meer dan één verplichting, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 8, en het niet nakomen van deze verplichtingen voortkomt uit één oorzaak wordt slechts één maatregel opgelegd, bij verschil die uit de hoogste categorie.”
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven.
4.3.
Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling, dat zij geestelijk niet in staat was om aan haar sollicitatie- en inschrijvingsverplichtingen te voldoen noch om dit telefonisch aan het Uwv kenbaar te maken, niet met verifieerbare (medische) gegevens onderbouwd. Ook de Raad ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv had moeten afzien van het opleggen van maatregelen, dan wel om te oordelen dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid die noopt tot matiging van de in de bestreden besluiten opgelegde maatregelen.
4.4.
Van samenloop zoals bedoeld in artikel 9 van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten is hier geen sprake, nu niet aannemelijk is geworden dat het niet nakomen van de in 1.2 en 1.3 genoemde verplichtingen voortkwam uit één en dezelfde oorzaak. Een (enkele) verwijzing naar de persoonlijke situatie van appellante is in dit verband onvoldoende. Het opleggen van slechts één maatregel is daarom niet aan de orde.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.6.
Voor toewijzing van het verzoek om vergoeding van wettelijke rente bestaat geen ruimte.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en C.C.W. Lange en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) B. Fotchind

QH