ECLI:NL:CRVB:2015:1825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
14-499 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorgindicatie en heroverweging door CIZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het CIZ, waarbij appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI). Het oorspronkelijke besluit van 13 november 2012 kende appellant een indicatie toe voor BI, klasse 2, voor de periode van 13 november 2012 tot 12 november 2027. Na bezwaar van appellant, die stelde dat hij meer zorg nodig had, heeft CIZ de indicatie herzien en BI, klasse 3 toegekend, maar de einddatum gewijzigd naar 12 november 2013. Appellant was van mening dat deze wijziging in strijd was met het verbod van reformatio in peius en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius. De rechtbank stelde dat CIZ verplicht was om het primaire besluit volledig te heroverwegen en dat het mogelijk was dat de heroverweging leidde tot een ongunstiger rechtspositie voor appellant. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, maar voegde daaraan toe dat CIZ ten onrechte had aangenomen dat er behandelopties openstonden ten tijde van de beoordeling.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad merkte op dat CIZ na beëindiging van de dialectische gedragstherapie appellant aansluitend had geïndiceerd voor een Zorgzwaarte pakket GGZ03C, wat aantoont dat er zorg werd geboden na de einddatum van de eerdere indicatie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter.

Uitspraak

14/499 AWBZ
Datum uitspraak: 10 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
21 januari 2014, 13/4342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2015. Appellant is niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft CIZ appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI), klasse 2, voor de periode van 13 november 2012 tot 12 november 2027.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na nader (medisch) onderzoek heeft CIZ bij besluit van 24 mei 2013 (bestreden besluit) BI, klasse 3, toegekend en de einddatum van de toekenning gewijzigd vastgesteld op 12 november 2013. De beperking in duur vond plaats omdat appellant op dat moment een dialectische gedragstherapie volgde en er daarom kans was op verbetering van zijn psychische gesteldheid.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Hij heeft daarbij aangevoerd dat CIZ, door in de bezwaarfase de duur van de indicatie te bekorten, heeft gehandeld in strijd met het verbod van reformatio in peius. Verder heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, dat hij meer zorg nodig heeft dan is toegekend en dat de gedragstherapie inmiddels is beëindigd omdat deze, ondanks goede wil en grote inzet van appellant, niet leidde tot verbetering van zijn psychische problematiek.
3.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat van strijd met het verbod van reformatio in peius geen sprake is. Een bestuursorgaan is op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden om, naar aanleiding van het bezwaar, het primaire besluit volledig te heroverwegen. Indien de heroverweging daartoe aanleiding geeft, dient het bestuursorgaan dat besluit te herzien, ook als dat tot gevolg heeft dat de belanghebbende in een ongunstiger rechtspositie komt te verkeren. Daarmee wordt niet, zoals appellant stelt, automatisch het verbod van reformatio in peius doorbroken.
3.2.
Verder oordeelde de rechtbank dat niet gebleken is dat het medisch advies, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, onzorgvuldig tot stand gekomen is en dat appellant niet met objectieve medische gegevens heeft onderbouwd dat hij ten tijde van de beoordeling was aangewezen op meer zorg dan geïndiceerd.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Hij heeft daaraan toegevoegd dat CIZ ten onrechte heeft aangenomen dat er ten tijde in geding nog behandelopties open stonden en dat als gevolg daarvan verbetering van appellants psychische gezondheidstoestand mogelijk was. De therapie die appellant - vrijwillig - heeft gevolgd is beëindigd, omdat er geen verbetering optrad. Daaruit blijkt overtuigend dat er geen behandelopties waren, ook niet ten tijde in geding. Volgens appellant had CIZ daarom de duur van de indicatie niet mogen bekorten.
4.2.
CIZ heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen.
5.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4.
Ter zitting is gebleken dat CIZ, nadat bekend was geworden dat de dialectische gedragstherapie beëindigd was en er geen verbetering in de psychische gesteldheid van appellant was opgetreden, appellant aansluitend op de einddatum van de in geding zijnde indicatie - 12 november 2013 - geïndiceerd heeft voor een Zorgzwaarte pakket GGZ03C voor de periode van 13 november 2013 tot 12 november 2028.
5.5.
Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter en M.F. Wagner en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) M. Crum

NK