ECLI:NL:CRVB:2015:1825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van zorgindicatie en heroverweging door CIZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het CIZ, waarbij appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was geïndiceerd voor Begeleiding Individueel (BI). Het oorspronkelijke besluit van 13 november 2012 kende appellant een indicatie toe voor BI, klasse 2, voor de periode van 13 november 2012 tot 12 november 2027. Na bezwaar van appellant, die stelde dat hij meer zorg nodig had, heeft CIZ de indicatie herzien en BI, klasse 3 toegekend, maar de einddatum gewijzigd naar 12 november 2013. Appellant was van mening dat deze wijziging in strijd was met het verbod van reformatio in peius en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant ongegrond en oordeelde dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius. De rechtbank stelde dat CIZ verplicht was om het primaire besluit volledig te heroverwegen en dat het mogelijk was dat de heroverweging leidde tot een ongunstiger rechtspositie voor appellant. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, maar voegde daaraan toe dat CIZ ten onrechte had aangenomen dat er behandelopties openstonden ten tijde van de beoordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gronden had aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad merkte op dat CIZ na beëindiging van de dialectische gedragstherapie appellant aansluitend had geïndiceerd voor een Zorgzwaarte pakket GGZ03C, wat aantoont dat er zorg werd geboden na de einddatum van de eerdere indicatie. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.J. Schaap als voorzitter.