ECLI:NL:CRVB:2015:1816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
12-2858 Wajong-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoeker had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 april 2012. De Raad had eerder op 9 april 2014 al een uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het onderzoek was heropend om te beoordelen of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Veiligheid en Justitie, was als partij aangemerkt in deze procedure.

De Raad heeft vastgesteld dat de procedure in totaal vier jaar en ruim drie maanden heeft geduurd. Dit is langer dan de in de jurisprudentie vastgestelde redelijke termijn voor procedures in drie instanties, die in beginsel niet langer dan vier jaar mag duren. De Raad heeft daarbij gekeken naar de complexiteit van de zaak, de behandeling door het bestuursorgaan en de rechter, en het procesgedrag van verzoeker. Gezien de omstandigheden heeft de Raad geconcludeerd dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden.

Als gevolg hiervan heeft de Raad besloten dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 1.000,-, bestaande uit € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn en € 500,- voor de duur van de schadeprocedure. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. De uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.

Uitspraak

12/2858 Wajong-S
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staat der Nederlanden, de minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 april 2012, 10/1065, in het geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Bij uitspraak van 9 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1286 heeft de Raad op dit hoger beroep beslist. Daarbij heeft de Raad het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
De Staat heeft afgezien van het geven van een schriftelijke uiteenzetting en refereert zich aan het oordeel van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. In zijn uitspraak van 9 april 2014 heeft de Raad vastgesteld dat de procedure vier jaar en ruim drie maanden heeft geduurd. Vastgesteld is dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de complexiteit van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van verzoeker gedurende de procesgang en de aard van het besluit en het daardoor getroffen belang van verzoeker, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
2.2.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak heeft de Raad verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren, terwijl doorgaans geen sprake zal zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding is gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De in overweging 2.1 vermelde criteria kunnen onder omstandigheden aanleiding geven overschrijding van deze behandelingstermijn gerechtvaardigd te achten.
2.3.
Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vast staat dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 28 december 2009 tot de datum van de uitspraak van de Raad op 9 april 2014, vier jaar en ruim drie maanden zijn verstreken. De Raad heeft noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van verzoeker aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim drie maanden is overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-. De Raad ziet aanleiding een bedrag van € 500,- toe te voegen in verband met de duur van deze schadeprocedure. Dit brengt het totale schadebedrag op € 1.000,-. De Raad zal de Staat veroordelen tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.
3. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van een schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.