ECLI:NL:CRVB:2015:1792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor kosten van de dierenarts en de beoordeling van reële schulden
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 6 juni 2013 haar beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg vernietigde. De zaak betreft de weigering van bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de dierenarts. Appellante had op 16 mei 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor deze kosten, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op 22 mei 2012, met de reden dat de kosten tot de algemene kosten van bestaan behoren en uit het reguliere inkomen moeten worden betaald. Het college verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond op 6 september 2012, omdat de kosten al waren voldaan vóór de aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat het college niet had getoetst aan zijn buitenwettelijk begunstigend beleid, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Appellante stelde in hoger beroep dat de kosten noodzakelijk waren en dat zij niet vooraf kon indienen omdat haar kat plotseling ziek werd. Ze voegde een verklaring toe van een derde die stelde dat hij haar € 500,- had geleend voor de medische kosten van de kat, maar de Raad oordeelde dat deze verklaring niet voldoende was om een reële schuld aan te tonen. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op bijzondere bijstand, omdat de kosten vóór de aanvraag waren gemaakt en er geen uitdrukkelijke toezeggingen waren gedaan door het college.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.