ECLI:NL:CRVB:2015:1784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door directeur-grootaandeelhouder van een BV
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, directeur-grootaandeelhouder van een besloten vennootschap (BV), had bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) na de beëindiging van zijn zelfstandige onderneming. Het college van burgemeester en wethouders van Grave had de bijstand aanvankelijk toegekend, maar later ingetrokken en teruggevorderd, omdat de appellant op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht voor zijn BV en deze inkomsten niet had gemeld, waardoor hij de inlichtingenverplichting had geschonden.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van 9 april 2009 tot en met 18 februari 2011 werkzaamheden heeft verricht voor de BV, wat in strijd was met de voorwaarden van de bijstandsverlening. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht op bijstand zou hebben gehad als hij aan de inlichtingenverplichting had voldaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële positie, wat leidde tot de conclusie dat de appellant niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van de appellant om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting.