In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die ontslag had genomen vanwege onaanvaardbare risico's op zijn werk. Appellant was op 1 april 2011 in dienst getreden bij een werkgeefster en had op 12 september 2011 ontslag genomen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de WW-uitkering op basis van het argument dat appellant zonder noodzaak ontslag had genomen. Appellant had echter herhaaldelijk melding gemaakt van ernstige technische gebreken en risico's aan boord van het schip waar hij werkte, maar de werkgeefster had hier niet op gereageerd. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad dat de situatie aan boord van het schip zodanig was dat van appellant niet kon worden verwacht dat hij zijn dienstverband voortzette. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond. Het Uwv werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant en werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-. Tevens diende het Uwv het griffierecht van € 160,- aan appellant te vergoeden.