ECLI:NL:CRVB:2015:1768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
5 juni 2015
Zaaknummer
13-2095 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na bevalling en zwangerschap

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een werkneemster. De werkneemster was na een gecompliceerde zwangerschap en bevalling ziek gemeld, maar de verzekeringsarts concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid niet meer het gevolg was van deze omstandigheden. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het bestreden besluit had vernietigd, niet juist was. De rechtbank had overwogen dat de klachten van de werkneemster gerelateerd waren aan haar zwangerschap, maar de Centrale Raad vond dat er onvoldoende bewijs was voor een oorzakelijk verband tussen de klachten en de bevalling. De Raad stelde vast dat de psychische klachten van de werkneemster pas na drie maanden na de bevalling waren ontstaan en dat andere factoren ook een rol speelden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid in relatie tot zwangerschap en bevalling.

Uitspraak

13/2095 ZW
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 maart 2013, 12/3130 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene stichting] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.M. Caro, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Caro, bijgestaan door [naam B], werkzaam bij betrokkene.

OVERWEGINGEN

1. [naam werkneemster] (werkneemster) is bij betrokkene laatstelijk werkzaam geweest als assistent woningbegeleider. Op 12 oktober 2011 is zij, na een gecompliceerde zwangerschap, bevallen van een tweeling. Op 4 januari 2012 heeft werkneemster zich, aansluitend aan de periode waarin zij een uitkering in het kader van de Wet arbeid en zorg (WARZO) ontving, ziek gemeld wegens lichamelijke klachten. Werkneemster is in dat verband op 31 januari 2012 op het spreekuur van een verzekeringsarts geweest. Deze arts is tot de conclusie gekomen dat bij werkneemster sprake was van arbeidsongeschiktheid als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling. Daarna heeft werkneemster op 4 april 2012 opnieuw het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Blijkens een rapport van diezelfde datum was de verzekeringsarts, na eigen onderzoek en dossierstudie, van oordeel dat werkneemster met ingang van
30 maart 2012 niet langer arbeidsongeschikt is als direct gevolg van zwangerschap en/of bevalling in de zin van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 5 april 2012 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat werkneemster vanaf 30 maart 2012 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW, omdat geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling. Het door betrokkene tegen het besluit van 5 april 2012 gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 24 mei 2012 (bestreden besluit) - in navolging van de bevindingen en conclusie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, neergelegd in een rapport van 21 mei 2012 - ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de behandelend psychiater van werkneemster in een overgelegd e-mailbericht van 4 januari 2013 kenbaar heeft beoordeeld dat de klachten van werkneemster gerelateerd zijn aan haar zwangerschap. Daarbij heeft de psychiater meegewogen dat de klachten van werkneemster binnen drie maanden na de bevalling zijn opgetreden. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan het standpunt van de psychiater en heeft geoordeeld dat appellant zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de uit de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (Lisv-mededeling M 99.47 van 29 april 1999) (Standaard) voortvloeiende meer kritische toets van oorzakelijkheid niet is voldaan. De rechtbank heeft met name van belang geacht dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het psychische beeld van werkneemster zijn oorzaak vindt in het doorgemaakte life-event, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt te hebben willen aangeven in het rapport van 21 mei 2012. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat rapport weliswaar vermeld dat bij werkneemster mogelijk de verwerking van een anders dan normaal verlopende bevalling en de acceptatie van onverwachte complicaties, in combinatie met een eerste zwangerschap, een rol spelen, maar daarvoor heeft de rechtbank in de overgelegde rapporten en overige gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gebaseerd op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals neergelegd in een rapport van 19 april 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in dit rapport op gewezen dat de bij werkneemster gestelde psychiatrische diagnose slechts inhoudt dat haar psychische klachten in de eerste drie maanden na de bevalling zijn ontstaan. Het oorzakelijke verband tussen het ontstaan van die klachten en de bevalling dient dan nog te worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen enkele motivering van de behandelaar noch van de bedrijfsarts kunnen vinden waaruit blijkt dat oorzakelijk verband bestaat tussen de psychiatrische diagnose en de zwangerschap en bevalling van werkneemster. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaan de huidige medische inzichten er ook vanuit dat de oorzaak van de klachten van werkneemster multicausaal is. Een relatie met hormonale factoren ligt volgens hem ook niet voor de hand, omdat de psychische klachten van werkneemster pas na drie maanden na de bevalling zijn ontstaan en vervolgens ook zijn toegenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidt dat erop dat andere factoren dan de bevalling hiervoor verantwoordelijk zijn en dat deze factoren de situatie ook onderhouden.
4. Betrokkene heeft in haar verweerschrift naar voren gebracht dat niet kan worden volgehouden dat er geen medische redenen zijn voor de psychiatrische diagnose van werkneemster. Volgens betrokkene heeft het Uwv zijn standpunt niet onderbouwd. Zij heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering ingevolge de WARZO is geëindigd, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap.
5.2.
In het rapport van de verzekeringsarts van 31 januari 2012 is onder het kopje ‘Anamnese’ vermeld dat bij werkneemster sprake is van ijzertekort en dat zij last blijft houden van lichamelijke klachten die volgens haar te wijten zijn aan de zwangerschap en de noodzakelijke keizersnede. Bij oriënterend psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts bij werkneemster geen kenmerken van een stemmings- of depressieve stoornis gevonden noch andere aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek.
5.3.
Blijkens het rapport van een verzekeringsarts van 4 april 2012 heeft werkneemster te kennen gegeven dat zij in haar functioneren belemmerd wordt door psychische klachten die sinds februari 2012 bestaan. Zij is somber, heeft nergens zin in en kan niet van haar kinderen genieten. Als zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts opgetekend dat bij werkneemster sprake is van een verminderd genieten en verminderde interesse en een overheersende vermoeidheid.
5.4.
Uit de consultrapporten van de bedrijfsarts van betrokkene van 25 januari 2012,
15 februari 2012 en 7 maart 2012 komt naar voren dat werkneemster in januari niet heeft kunnen hervatten, omdat sprake was van zwangerschap gerelateerde complicaties na een operatie en een en ander de belastbaarheid van werkneemster in negatieve zin heeft beïnvloed. Op 15 februari was werkneemster volgens de bedrijfsarts nog fors energetisch beperkt in verband met de zwangerschap gerelateerde klachten waarvoor zij een adequate medicamenteuze therapie krijgt. In het rapport van 7 maart 2012 heeft de bedrijfsarts vermeld dat de situatie van werkneemster is verslechterd in verband met de weerslag van het een en ander op haar psyche.
5.5.
Op grond van de in 5.2 tot en met 5.4 samengevatte medische gegevens wordt geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat de ongeschiktheid van werkneemster tot het verrichten van haar arbeid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Dat de behandelend psychiater met het in 2 genoemde e-mailbericht aan de bedrijfsarts van betrokkene heeft meegedeeld dat bij werkneemster sprake is van een specifiek psychiatrisch ziektebeeld en dat deze constatering door de bedrijfsarts is overgenomen, maakt dit niet anders aangezien de bij dit ziektebeeld behorende klachten in de contacten met de bedrijfs- en verzekeringsarts pas op onderscheidenlijk 7 maart 2012 en 4 april 2012 naar voren worden gebracht. Bovendien is noch door de behandelend psychiater noch door de bedrijfsarts gemotiveerd dat het specifieke, volgens deze artsen bij werkneemster aanwezige, psychiatrisch ziektebeeld in oorzakelijk verband staat met de zwangerschap of de bevalling van werkneemster.
6. Uit wat in 5.1 tot en met 5.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
7. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

MK