ECLI:NL:CRVB:2015:175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14-2861 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van niet-nakoming van verplichtingen onder de WWB

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, geboren in 1989, die sinds 9 oktober 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Appellant was verplicht om deel te nemen aan een re-integratietraject en afspraken met de Dienst Werk en Inkomen (DWI) na te komen. Echter, appellant is herhaaldelijk zonder bericht niet verschenen op afspraken en heeft onvoldoende medewerking verleend aan het traject. Ondanks zijn ziekmeldingen en klachten, heeft hij geen medische verklaring overlegd die zijn afwezigheid kon rechtvaardigen.

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant op 12 juli 2013 de bijstand ingetrokken, wat door de rechtbank werd bevestigd. In hoger beroep heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad concludeert dat appellant ondubbelzinnig heeft laten zien niet te willen voldoen aan zijn verplichtingen, wat leidt tot de conclusie dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad heeft ook opgemerkt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in verband met de financiële situatie van appellant, gezien de strikte voorwaarden voor jongeren onder de 27 jaar.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 27 januari 2015, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bevestigd en geen aanleiding heeft gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2861 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 april 2014, 13/6504 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2014. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1989, ontving sinds 9 oktober 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de norm voor een alleenstaande. Aan het besluit tot toekenning van bijstand is een door de Dienst Werk en Inkomen (DWI) opgesteld plan van aanpak verbonden met als doel dat appellant zo snel mogelijk een eigen inkomen verkrijgt door een combinatie van scholing en werk. In het plan van aanpak is onder meer opgenomen dat aan appellant een traject bij Re-integratiebedrijf Amsterdam (RBA) wordt aangeboden. Appellant is verplicht om afspraken met de DWI en met derden na te komen. Wanneer dit niet mogelijk is, moet hij deze tijdig afzeggen. In het toekenningsbesluit is onder meer vermeld dat appellant moet meewerken aan de uitvoering van dit plan van aanpak en dat, indien hij dit niet of onvoldoende doet, het college de uitkering kan verlagen of intrekken.
1.2.
Het college heeft appellant bij brief van 15 januari 2013 uitgenodigd om op 24 januari 2013 te starten met de oriëntatieperiode voor een traject bij RBA. Appellant is die dag zonder bericht niet verschenen. Op 28 januari 2013 hebben twee medewerkers van de DWI een huisbezoek afgelegd, waarbij appellant niet thuis is aangetroffen. Op 30 januari 2013 heeft appellant zich ziek gemeld. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft op 5 februari 2013 wederom een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek heeft appellant verklaard dat hij naar de huisarts zou gaan en dat hij om een medische verklaring zou vragen. Op
11 februari 2013 was appellant nog steeds ziek en heeft nogmaals een huisbezoek plaatsgevonden. Appellant verklaarde daarbij dat hij last van zijn rug had en dat hij een verklaring van de huisarts had gekregen, maar dat hij die nog moest ophalen. Verder deelde appellant mee dat hij de volgende dag naar het traject zou gaan.
1.3.
Op enig moment is appellant gestart met het traject. Op 21 februari 2013 is appellant echter zonder bericht niet op het traject verschenen. Nog dezelfde dag hebben twee medewerkers van de DWI een huisbezoek afgelegd. Appellant werd thuis niet aangetroffen. Op 28 februari 2013 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld, waarna de medewerkers van de DWI wederom een huisbezoek hebben afgelegd. Appellant heeft daarbij verklaard dat hij last had van zijn verstandskies, dat hij een foto van de verstandskies had laten maken en dat hij wachtte op een oproep van de tandarts/specialist om de kies te laten verwijderen. Op
13 maart 2013 is appellant zonder bericht niet op het traject verschenen. Hij is tijdens het op diezelfde dag afgelegde huisbezoek niet thuis aangetroffen. Appellant is vervolgens opgeroepen voor een gesprek bij de DWI op 26 maart 2013. Appellant is zonder bericht niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college aan appellant een waarschuwing gegeven, omdat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject waarin hij is geplaatst. Vervolgens is appellant opgeroepen voor een zogeheten afstemmingsgesprek bij de DWI op 15 april 2013. Appellant is zonder bericht niet verschenen. Bij besluit van 15 april 2013 heeft het college de bijstand van appellant gedurende een maand met 30% verlaagd wegens het niet nakomen van de verplichtingen die zijn verbonden aan de bijstand.
1.5.
Appellant heeft zich op 15 en 17 april 2013 opnieuw ziek gemeld. Tijdens het op 17 april 2013 afgelegde huisbezoek heeft appellant tegenover de medewerkers van de DWI verklaard dat hij last had van een zere keel en psychische klachten. Voorts heeft hij zijn beklag gedaan over de DWI, van welke dienst volgens hem niets deugt omdat de medewerkers van de DWI afspraken niet nakomen. Appellant is uitgenodigd voor een afstemmingsgesprek op 23 april 2013, maar is daar niet verschenen. Vervolgens is appellant zonder bericht niet verschenen op het traject op 15 mei 2013. Bij een huisbezoek de daarop volgende dag is hij niet thuis aangetroffen. Zijn moeder, die daar wel aanwezig was, heeft tegen de medewerkers van de DWI gezegd dat appellant waarschijnlijk bij zijn vriendin thuis is. Op 27 mei 2013 heeft appellant zich wederom ziek gemeld. Bij een huisbezoek op die dag heeft appellant verklaard wat misselijk te zijn en psychische problemen te hebben die met name veroorzaakt zijn doordat hij schulden heeft. Voorts heeft hij te kennen gegeven zich niet thuis te voelen in het horecatraject en liever administratief werk te doen of werk in een kledingwinkel. In een rapport van 30 mei 2013 heeft de klantmanager van appellant geconcludeerd dat appellant niet meewerkt aan zijn traject. De bijstand van appellant is met ingang van 1 juni 2013 geblokkeerd.
1.6.
Bij besluit van 12 juli 2013, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juni 2013 ingetrokken. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellant jonger is dan 27 jaar en dat uit zijn houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de aan de bijstand verbonden verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB niet wil nakomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB, voor zover van belang, bepaalt dat geen recht op algemene bijstand heeft degene die jonger is dan 27 jaar en uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, niet wil nakomen.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat bij het college bekend was dat hij gezondheidsklachten had waardoor hij niet volledig kon participeren in het traject waarin hij was geplaatst. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om medische redenen niet aan het traject kon deelnemen. Appellant heeft meermaals toegezegd een verklaring van zijn huisarts over te zullen leggen, maar heeft dit niet gedaan. Voorts is appellant, ook buiten de ziekmeldingen om, vele malen niet verschenen op het traject zonder daarvoor een reden op te geven. De door appellant aangevoerde beroepsgrond dat hij voornemens was om zijn studie weer op te pakken en daar zijn tijd in investeerde, slaagt evenmin. De wens om zijn studie weer op te pakken ontslaat appellant immers niet van zijn verplichting om de met de DWI en het RBA gemaakte afspraken na te komen, dan wel deze tijdig met een gegronde reden af te zeggen. Bovendien heeft het college terecht opgemerkt dat appellant op 29 november 2012 weliswaar te kennen heeft gegeven dat hij een opleiding wilde gaan volgen tot studiotechnicus/producer, maar dat niet is gebleken dat hij nadien daarvoor serieuze en concrete activiteiten heeft ondernomen. Ook is niet gebleken dat appellant, zoals hij heeft aangevoerd, meermaals te kennen heeft gegeven in een ander traject geplaatst te willen worden. Appellant heeft dit pas gezegd tijdens het huisbezoek van 27 mei 2013 tegen de medewerkers van de DWI die hem toen, een half jaar na het opstellen van het plan van aanpak, bezochten. Aan zijn klantmanager heeft hij dit niet kenbaar gemaakt. Het college heeft terecht opgemerkt dat de oriëntatieperiode van maximaal zes weken juist was bedoeld om te bepalen of de gekozen richting ook in de praktijk goed aansluit op de mogelijkheden van betrokkene.
4.3.
Appellant heeft, nadat hij een waarschuwing had ontvangen en zijn bijstand eenmalig was verlaagd met 30%, zijn houding en gedrag niet aangepast. Appellant is, ook nadat hem op
15 april 2013 een maatregel was opgelegd, wederom zonder bericht niet op afspraken verschenen. De Raad is dan ook met de rechtbank en het college van oordeel dat ondubbelzinnig is gebleken dat appellant niet wil voldoen aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB.
4.4.
Op grond van de in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d, van de WWB opgenomen uitsluitingsgrond voor jongeren tot 27 jaar was het college gehouden de bijstand van appellant in te trekken. Daarbij is geen ruimte voor de door appellant verlangde belangenafweging in verband met zijn financiële situatie.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.C.F. Talman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaïne

HD