ECLI:NL:CRVB:2015:1744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
14-1308 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand bij weigering van re-integratietraject en recidive

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was door zijn casemanager aangemeld bij het re-integratiebedrijf ReWork. Appellant weigerde echter meerdere keren om deel te nemen aan het aangeboden re-integratietraject, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 100% door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. De rechtbank had de bestreden besluiten van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand had verlaagd, omdat appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om mee te werken aan het re-integratietraject. De Raad concludeerde dat de maatregel niet onevenredig was, gezien de recidive van appellant in het weigeren van algemeen geaccepteerd werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand werden gelaten.

Uitspraak

14/1308 WWB, 14/1309 WWB, 14/1310 WWB
Datum uitspraak: 2 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2014, 12/1200, 12/1201 en 12/3868 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015. Namens appellant is verschenen mr. Witlox. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.C. Schouten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 21 oktober 2010 heeft zijn casemanager, [naam casemanager] (K), appellant aangemeld bij het re-integratiebedrijf ReWork (ReWork). Daarop is appellant door ReWork uitgenodigd voor een intakegesprek en voor het tekenen van een arbeidscontract. Er is toen geen arbeidscontract getekend, omdat appellant nog vragen had over het werk bij ReWork en zijn recht op bijstand. In dat verband heeft op 10 november 2010 een gesprek tussen appellant en K plaatsgevonden. K kon de vragen van appellant echter niet beantwoorden en heeft appellant verzocht zijn vragen schriftelijk te stellen aan de teammanager, [naam teammanager] (M). Bij brief van 1 december 2010 heeft appellant zijn vragen over het aanbod van ReWork gesteld.
1.3.
Op 17 augustus 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen appellant, een
re-integratieconsulent van ReWork, B. Beekman (B), en M. In dat gesprek is afgesproken dat M vóór 1 september 2011 reageert op de vragen die appellant aan het college heeft gesteld. Voorts is tijdens het gesprek afgesproken verder te gaan met het traject dat eind 2010 is afgesproken en dat appellant zich op 5 september 2011 moet melden bij Chain Work, een onderdeel van ReWork, voor een nieuw intakegesprek met B. Appellant heeft te kennen gegeven dat hij nog niet zeker wist of hij ingaat op het aanbod. M heeft appellant erop gewezen dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de bijstand.
1.4.
Appellant is door ReWork uitgenodigd voor het nieuwe intakegesprek op 5 september 2011. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen, omdat hij nog geen schriftelijk antwoord had ontvangen op zijn vragen.
1.5.
Bij brief van 28 oktober 2011 heeft M de eerder op 1 december 2010 door appellant gestelde vragen beantwoord, waarbij M heeft aangegeven desgewenst een mondelinge toelichting te willen geven.
1.6.
Vervolgens is appellant door B opnieuw uitgenodigd voor een intakegesprek op
1 november 2011, waarbij ook een arbeidscontract getekend zou worden. Appellant is op de aangegeven dag verschenen maar heeft te kennen gegeven niet mee te werken, omdat hij had verwacht dat hij informatie zou krijgen van B namens ReWork. Omdat die informatie niet is verstrekt, heeft appellant geweigerd aan het intakegesprek deel te nemen en het arbeidscontract te tekenen.
1.7.
Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 3 november 2011 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit 1), aan appellant een maatregel opgelegd, inhoudende verlaging van de bijstand met 100% met ingang van
1 november 2011 gedurende één maand, door het weigeren van algemeen geaccepteerd werk.
1.8.
Bij brief van 5 december 2010 (lees: 2011) heeft ReWork appellant uitgenodigd voor een intakegesprek met B op 13 december 2010 (lees: 2011). In deze brief is voorts vermeld dat de afspraak niet vrijblijvend is en dat appellant bij eventuele verhindering verplicht is zijn consulent hiervan op de hoogte te stellen. Appellant is zonder kennisgeving niet verschenen op deze afspraak.
1.9.
Het college heeft daarop bij besluit van 15 december 2011 (besluit 2) aan appellant een maatregel opgelegd, inhoudende verlaging van de bijstand met 100% met ingang van
1 december 2011 gedurende twee maanden, door het weigeren van algemeen geaccepteerd werk. De duur van de maatregel is verdubbeld, omdat appellant binnen twaalf maanden opnieuw niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard, met dien verstande dat de ingangsdatum van de maatregel is bepaald op 1 januari 2012.
1.10.
Bij brief van 8 maart 2012 heeft ReWork appellant nogmaals uitgenodigd voor een intakegesprek op 14 maart 2012 en het ondertekenen van een arbeidscontract. Daarbij is vermeld dat als appellant niet ingaat op deze afspraak dit wordt gezien als werkweigering, wat door ReWork aan de casemanager zal worden doorgegeven. Dit heeft gevolgen voor de bijstand.
1.11.
Appellant heeft op 14 maart 2012 via een e-mail te kennen gegeven geen gevolg te geven aan de uitnodiging door onduidelijkheid over zijn status ten opzichte van het college en door zijn bezwaren tegen ondertekening van het arbeidscontract.
1.12.
Bij besluit van 28 maart 2012 (besluit 3), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
31 oktober 2012 (bestreden besluit 3), heeft het college aan appellant een maatregel opgelegd, inhoudende verlaging van de bijstand met 100% met ingang van 1 april 2012 gedurende vier maanden door het weigeren van algemeen geaccepteerd werk. Daarbij heeft het college toepassing gegeven aan artikel 4:3, tweede lid, van de Verordening Wet werk en bijstand 2010 van de gemeente ’s-Hertogenbosch (Verordening).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden
besluiten 1, 2 en 3 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - overwogen dat het werk dat appellant bij ReWork had kunnen gaan verrichten, geen algemeen geaccepteerde arbeid betreft, maar een traject gericht op arbeidsinschakeling. Nu appellant tot driemaal toe heeft geweigerd om aan het aan hem aangeboden traject bij Rework/WerkTeam deel te nemen en dus heeft geweigerd om mee te werken aan een traject gericht op arbeidsinschakeling, is hij de in artikel 9 van de WWB neergelegde verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening niet nagekomen. Er is geen grond voor het oordeel dat bij appellant elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Gelet hierop dient de bijstand van appellant op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de artikelen 4:2 en 4:3 van de Verordening driemaal te worden verlaagd met in beginsel 100% gedurende één maand. Wat betreft de tweede weigering van appellant is sprake van recidive in de zin van artikel 4:7 van de Verordening, zodat het college de duur van de tweede maatregel terecht heeft verdubbeld. Gelet op de langdurige werkloosheid van appellant, zijn uit het dossier blijkende volhardende negatieve houding ten aanzien van de daadwerkelijke inschakeling in het arbeidsproces en de omstandigheid dat de aan appellant eerder opgelegde maatregelen (besluiten 1 en 2) kennelijk niet het beoogde effect hebben gehad, heeft het college ten aanzien van de derde weigering in redelijkheid kunnen beslissen om met toepassing van artikel 4:3, tweede lid, van de Verordening aan appellant een maatregel van 100% gedurende vier maanden op te leggen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand heeft gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand mocht laten nu het hier niet slechts een wijziging van de motivering van de besluiten betreft maar een totale wijziging van de grondslag daarvan. Indien aan appellant ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten kenbaar zou zijn gemaakt dat het gaan verrichten van werkzaamheden voor ReWork een re-integratietraject (met behoud van bijstand) zou zijn, zou hij een andere afweging hebben gemaakt bij het nemen van de beslissing of hij hieraan zou deelnemen. Ter zitting van de Raad heeft appellant nog aangevoerd dat de maatregel te zwaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de bestuursrechter de bevoegdheid om de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand te laten. In een geval waarin naar het oordeel van de bestuursrechter de in het bestreden besluit opgenomen - inhoudelijke - beslissing ondanks de vernietiging van dat besluit in stand kan blijven, is het - met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb - in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit de aangewezen weg. Anders dan appellant stelt is de rechtbank niet buiten de reikwijdte van de desbetreffende bepaling getreden. De rechtbank heeft aan deze besluiten geen andere of nieuwe feiten ten grondslag gelegd, maar de reeds vaststaande feiten anders gekwalificeerd dan het college.
4.2.
Verder valt niet in te zien dat appellant een andere afweging zou hebben gemaakt bij zijn beslissing om aan het traject deel te nemen, indien het hem ten tijde van het nemen van de besluiten 1, 2 en 3 kenbaar zou zijn geweest dat het werk bij ReWork geen algemeen geaccepteerde arbeid betrof, maar een traject gericht op arbeidsinschakeling. Onder meer uit het gesprek van 17 augustus 2011 en uit de brief van M van 28 oktober 2011 had appellant redelijkerwijs kunnen afleiden dat de opgedragen werkzaamheden tot doel hadden met extra begeleiding werknemersvaardigheden, structuur en werkervaring op te doen binnen een bedrijf om zo verder bemiddeld te worden naar de reguliere arbeidsmarkt. Appellant is door de onjuiste kwalificatie van de hem verweten gedragingen niet op het verkeerde been gezet.
4.3.
Het college was ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden de bijstand van appellant overeenkomstig de Verordening te verlagen. Dat appellant in totaal zeven maanden is uitgesloten van bijstand leidt in dit geval niet tot het oordeel dat de maatregel als onevenredig moet worden aangemerkt. Appellant heeft met zijn volharding de aangeboden voorzieningen te weigeren de mogelijke uitstroom naar betaalde arbeid belemmerd. Die gedraging kan hem zwaar worden aangerekend. Verder wordt verwezen naar de overwegingen van de rechtbank zoals hiervoor opgenomen onder 2, waar de Raad zich achter stelt.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.B.J. van der Ham en
A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) C.M. Fleuren

HD