In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WIA-uitkering van appellante, die in Slovenië woont. De Raad had eerder, op 6 november 2013, een tussenuitspraak gedaan waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgedragen om gebreken in een eerder besluit te herstellen. Appellante was op drie oproepen voor een medisch onderzoek in Slovenië niet verschenen, ondanks herhaalde verzoeken van zowel het Sloveense verzekeringsorgaan als het Uwv om contact op te nemen. Hierdoor heeft het Uwv zijn onderzoek gestaakt, wat leidde tot de conclusie dat de afwezigheid van medische gegevens voor risico van appellante moet worden gelaten.
De Raad heeft vastgesteld dat de beschikbare gegevens, die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, geen aanleiding gaven om het oordeel van de rechtbank te betwijfelen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts over de beperkingen van appellante. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de functies te vervullen die voor haar waren geselecteerd, en dat er geen relevant verlies aan verdienvermogen was dat aanspraken op grond van de WIA zou rechtvaardigen.
De uitspraak van de Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal.