ECLI:NL:CRVB:2015:1714

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
13-2287 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na zwangerschap en bevalling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die na een ongecompliceerde zwangerschap en bevalling psychische klachten ontwikkelde. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de klachten van betrokkene gerelateerd waren aan haar zwangerschap en bevalling, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunt voldoende had gemotiveerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan zijn oordeel. De Raad wees erop dat de klachten van betrokkene pas na de bevalling zijn ontstaan en dat de zwangerschap en bevalling ongecompliceerd waren verlopen. De Raad concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet kon worden gerelateerd aan haar zwangerschap en bevalling, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria uit de Standaard 'Zwangerschap en bevalling als oorzaak van arbeidsongeschiktheid', die door de verzekeringsarts moeten worden gehanteerd bij de beoordeling van dergelijke gevallen.

Uitspraak

13/2287 ZW
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland
van 14 maart 2013, 12/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
[naam B.V.] te [vestigingplaats] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. E. van Wolde, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende heeft mr. A.J. Hendriks, advocaat, een schriftelijke uiteenzetting ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Voor betrokkene is mr. Van Wolde verschenen en voor belanghebbende mr. Hendriks.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene is werkzaam geweest als klantenadviseur in dienst van belanghebbende. In december 2011 is zij bevallen van een tweede zoon. Appellant heeft haar tot
20 december 2011 een uitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WARZO) verstrekt. Betrokkene heeft zich met ingang van die datum ziek gemeld met psychische klachten waardoor zij beperkt is in concentratie en energie. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 25 januari 2012 heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat betrokkene vanaf 20 december 2011 niet meer ziek is ten gevolge van haar zwangerschap of bevalling. Bij besluit van 27 januari 2012 heeft appellant geweigerd om betrokkene met ingang van 20 december 2011 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen omdat haar werkgever verplicht is tijdens ziekte haar loon dan te betalen. Betrokkene heeft tegen het besluit van 27 januari 2012 bezwaar gemaakt. Zij was van oordeel dat zij wel ziek was als gevolg van haar zwangerschap en bevalling, omdat sprake was van een postnatale depressie. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft - na bestudering van de dossiergegevens, informatie van de behandelend sector en eigen onderzoek op een spreekuur van 12 maart 2012 - in een rapport van 23 april 2012 vastgegelegd geen medische argumenten te hebben gevonden om af te wijken van het primaire medische oordeel. Bij besluit van
25 april 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij zich niet (volledig) heeft kunnen verenigen met de manier waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep toepassing heeft gegeven aan de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van arbeidsongeschiktheid voor haar arbeid” (Lisv-mededeling M 99.47 van 29 april 1999) (Standaard). Volgens de rechtbank mag worden aangenomen dat de op handen zijnde bevalling en de ontstane onzekerheid over de wijze waarop die zou plaatsvinden, een predispositie heeft geschapen voor het optreden van psychische klachten en de daarop volgende arbeidsongeschiktheid. Voorts heeft de rechtbank onvoldoende reden gezien om het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te onderschrijven dat de spannings- en aanpassingsproblematiek vooral zouden zijn gelegen in de veranderde leefsituatie van betrokkene, omdat betrokkene niet van haar eerste, maar van haar tweede kind is bevallen en haar leefsituatie daarna niet wezenlijk is veranderd. Volgens de rechtbank had daardoor ook de tweede vraag van de algemene criteria van de Standaard bevestigend moeten worden beantwoord. Gelet op deze score alsmede op het vijfde criterium van de algemene criteria van de Standaard, dat in geval van twijfel oorzakelijk verband met de zwangerschap en/of bevalling wordt aangenomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de depressie van betrokkene haar oorzaak vindt in de zwangerschap en/of bevalling.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte een antwoord op de tweede vraag van de algemene criteria heeft gegeven, aangezien het hier een medische aangelegenheid betreft die alleen door een medicus kan worden beantwoord. Appellant heeft erop gewezen dat de zwangerschap en bevalling van betrokkene ongecompliceerd zijn verlopen. Hierdoor is het niet aannemelijk dat de klachten, die na de bevalling aanvankelijk zijn geduid als aanpassingsstoornis met depressieve klachten en zich hebben ontwikkeld tot een ernstige depressie, het directe gevolg zijn van de zwangerschap en bevalling. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant nadere stukken in het geding gebracht.
4. Betrokkene en belanghebbende hebben bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld tenzij de verzekerde recht heeft op doorbetaling van zijn loon. In het tweede lid van artikel 19 van de ZW is bepaald, dat de vrouwelijke verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid, die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling, recht heeft op ziekengeld. In artikel 29a, vierde lid, van de ZW is bepaald, dat de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op bevallingsuitkering op grond van de WARZO is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon zolang die ongeschiktheid duurt, met een maximum van 104 weken. Deze uitkering gaat in op de eerste dag na beëindiging van de bevallingsuitkering ingevolge de WARZO.
5.2.
Zoals in eerdere rechtspraak reeds overwogen (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7877) beschrijft de Standaard de werkwijze en de criteria die de verzekeringsarts moet hanteren bij de beantwoording van de vraag of de ongeschiktheid van de vrouw voor haar arbeid het gevolg is van zwangerschap of bevalling. In rubriek 4.1.1 van deze Standaard wordt bij de indeling van categorieën van oorzaken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling melding gemaakt van klachten of aandoeningen die tijdens de zwangerschap of in de kraamperiode relatief vaker voorkomen dan daarbuiten. Als voorbeeld wordt daarbij onder meer genoemd een depressie. Omdat het hier aandoeningen betreft die ook buiten de context van zwangerschap en bevalling voorkomen, is het oorzakelijk verband soms moeilijk(er) te beoordelen. Hier moet dan ook getoetst worden aan de algemene criteria van de Standaard. Volgens deze algemene criteria is het aannemelijker dat sprake is van een oorzakelijk verband met de zwangerschap of bevalling als de klachten nog niet voor het begin van de zwangerschap bestonden. De aannemelijkheid van het verband tussen klachten en zwangerschap of bevalling wordt kleiner geacht naarmate er meer tijd is verstreken na de bevalling, ook in het geval er aanvankelijk wel een verband werd aangenomen. Zo treden stemmingsstoornissen (depressies) in de eerste maand na de bevalling vaker op dan bij niet recentelijk bevallen vrouwen. Volgens de Standaard geldt in het algemeen dat als er drie maanden na de bevalling nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid, dit aanleiding is tot een kritischer beoordeling van de oorzakelijkheid.
5.3.
Bij het in hoger beroep overgelegde rapport van 11 april 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer als zijn opvatting gegeven:
“Ik heb de standaard ‘zwangerschap en bevalling’ geraadpleegd en deze geeft op pagina 9 als toelichting op het tweede algemene criterium dat ‘men hierbij kan denken aan klachten van geslachtsorganen, bekken of borsten en klachten samenhangend met de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap of bevalling’. Ik lees in de bewoording van het criterium en de toelichting geen verwijzing naar psychische klachten, maar juist een koppeling aan organen en hormonale effecten. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat er sprake is van een aangedaan zijn van de direct betrokken organen of hormonale effecten. Het is mijns inziens zeer de vraag of spanningsklachten vallen onder de geschetste termen van het tweede criterium. Dit temeer omdat bij de beoordeling van (reactieve) spanningsklachten in dit kader in de regel wordt uitgegaan van een reactie op een life event en niet als direct verbonden aan zwangerschap en bevalling.”
5.4.
Bij het - eveneens in hoger beroep overgelegde - rapport van 24 mei 2013 heeft dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep onder andere naar voren gebracht:
“Inmiddels zijn ook gegevens van de controle door de bedrijfsarts in de loop van 2012 opgevraagd. Deze heeft gegevens opgevraagd bij de afdeling psychiatrie van het UMCG en deze schrijft op 22.06.12 dat ‘de diagnose depressie luidt en dat betrokkene behandeling krijgt. Over het beloop wordt geschreven dat nadat betrokkene in het najaar beviel van haar 2e kind in de loop van de weken en maanden die hierop volgden, langzaam en in toenemende mate depressieve klachten ontstaan, waarbij betrokkene rondom de jaarwisseling contact met de huisarts heeft gezocht die haar in een later stadium naar het UMCG, afdeling psychiatrie verwees.’ De bedrijfsarts noteert op 27.06.12 na ontvangst van de informatie van de specialist dat ‘klachten niet direct zijn ontstaan na de bevalling/zwangerschap’ en derhalve zijns inziens strikt genomen niet zwangerschap gerelateerd zijn. Dit beschrijft een andere chronologie dan waar de rechtbank vanuit gaat. Het beschrijft wel een ontwikkeling van toenemende depressieve klachten, die (hoewel een depressie een specifieke aandoening is met eigen kenmerken) bij lichte klachten nogal eens spanningsklachten genoemd worden.
Het begrip life event slaat op een gebeurtenis of situatie in iemands leven die een impact heeft. Dit is geen medisch gebeuren, hoewel een ziekte ook een life event kan zijn. Er zijn diverse life events als het overlijden van een naaste, als het kopen van een huis, de eerste baan en allerhande sociale gebeurtenissen. Zorgen over een mogelijke keizersnede bij een naderende bevalling kan een stressbron zijn en is ook als life event te beschouwen. In het algemeen gesteld zal iedereen op zijn eigen life events op zijn eigen manier reageren. Dat hangt ook van persoonlijke gevoeligheid af. Voor betrokkene is de zorg om de bevalling, of het keizersnede zou worden, een bron geweest voor zorg en spanning. Dit is een life event. Ik zie dat de afdeling psychiatrie in maart 2012 aan de huisarts schrijft dat er sprake is van een aanpassingsstoornis met depressieve klachten en onvoldoende aandacht voor emotionele verwerking van de zwangerschap en veel organiseren na bevalling, in april 2012 schrijft dezelfde afdeling dat sprake is van een aanpassingsstoornis met gemengd angstig en depressieve stemming (post natale depressie) en in juni 2012 aan de bedrijfsarts van een depressie. Hier is sprake van een ontwikkeling en verschil in benaming. Een stoornis van de zwangerschap of bevalling is er niet geweest.”
5.5.
Bezien in het licht van de onder 5.2 vermelde criteria van de Standaard - en anders dan de rechtbank - wordt geen reden gezien voor twijfel aan het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerde standpunt. Hierbij is nog in aanmerking genomen dat de zwangerschap en bevalling van betrokkene ongecompliceerd zijn verlopen en haar klachten pas zijn ontstaan (ruim) na de bevalling. Wat betrokkene en belanghebbende nog naar voren hebben gebracht biedt onvoldoende aanknopingspunten om de arbeidsongeschiktheid van betrokkene te relateren aan haar zwangerschap en bevalling.
6. Uit wat in 5.1 tot en met 5.5 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M. Greebe en C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) W. de Braal

MK