ECLI:NL:CRVB:2015:1686

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
14/810 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had in de periode van 1 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 geen sollicitatieactiviteiten verricht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop besloten om de uitkering van de appellant met 25% te verlagen gedurende vier maanden, met ingang van 26 november 2012, op basis van onvoldoende sollicitatie-inspanningen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel niet werd gehonoreerd.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat de maatregel verlaagd had moeten worden. Hij voerde aan dat hem niet de mogelijkheid was geboden om alsnog sollicitaties in te dienen. Het Uwv daarentegen stelde dat er geen reden was om de maatregel te verlagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant in de relevante periode geen sollicitaties had verricht, wat bevestigde dat hij in onvoldoende mate had geprobeerd passende arbeid te verkrijgen. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de wet- en regelgeving en dat de omstandigheden van de appellant niet voldoende waren om de maatregel te verlagen. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/810 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 december 2013, 13/1205 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 26 november 2012 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) bij wijze van maatregel met ingang van 26 november 2012 verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in onvoldoende mate heeft gesolliciteerd. Bij besluit van 5 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat appellant tijdens het telefoongesprek met het Uwv meende te hebben gehoord dat hij was vrijgesteld voor de sollicitatieplicht, heeft de rechtbank het niet aannemelijk geacht dat de medewerker van het Uwv het op deze manier heeft gezegd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Appellant is van mening dat de maatregel gezien de omstandigheden verlaagd had moeten worden. Appellant heeft aangevoerd dat hem niet de mogelijkheid is geboden om alsnog sollicitaties in te dienen.
3.2.
In reactie hierop heeft het Uwv aangevoerd dat er gezien de omstandigheden geen reden is om de maatregel te verlagen wegens het ontbreken van verwijtbaarheid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar overwegingen 3 tot en met 6 van de aangevallen uitspraak. Uit de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit volgt dat bij het overtreden van de sollicitatieplicht een maatregel wordt opgelegd van 25%, met een mogelijkheid tot afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant in de door het Uwv beoordeelde periode van 1 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Daarmee staat vast dat appellant in die periode in onvoldoende mate heeft getracht passende arbeid te verkrijgen. Het achteraf verrichten van sollicitaties kan het tekort in de betreffende periode niet aanvullen. Het Uwv was dan ook in beginsel gehouden om een maatregel op te leggen.
4.3.
De hoogte en de duur van de maatregel zijn in overeenstemming met de in 4.1 genoemde regelgeving. Appellant heeft in hoger beroep volstaan met de stelling dat de maatregel gelet op de omstandigheden verlaagd had moeten worden. De rechtbank heeft de omstandigheden waar appellant op doelt afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een vrijstelling van de sollicitatieplicht.
Afgezien van de eigen - ter zitting herhaalde - verklaring van appellant dat het Uwv hem die vrijstelling had verstrekt, bevatten de stukken geen begin van een feitelijke onderbouwing voor de juistheid van die stelling. Van verminderde verwijtbaarheid, die het Uwv aanleiding had moeten geven voor het opleggen van een lagere maatregel, is dan ook geen sprake.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD