ECLI:NL:CRVB:2015:1686
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had in de periode van 1 augustus 2012 tot 1 oktober 2012 geen sollicitatieactiviteiten verricht. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft daarop besloten om de uitkering van de appellant met 25% te verlagen gedurende vier maanden, met ingang van 26 november 2012, op basis van onvoldoende sollicitatie-inspanningen. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij het beroep op het vertrouwensbeginsel niet werd gehonoreerd.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn stelling dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat de maatregel verlaagd had moeten worden. Hij voerde aan dat hem niet de mogelijkheid was geboden om alsnog sollicitaties in te dienen. Het Uwv daarentegen stelde dat er geen reden was om de maatregel te verlagen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant in de relevante periode geen sollicitaties had verricht, wat bevestigde dat hij in onvoldoende mate had geprobeerd passende arbeid te verkrijgen. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel in overeenstemming was met de wet- en regelgeving en dat de omstandigheden van de appellant niet voldoende waren om de maatregel te verlagen. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.