ECLI:NL:CRVB:2015:1685

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
14-1394 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overneming van niet betaalde bonus over 2012 na faillissement werkgeefster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om overneming van een niet betaalde bonus over 2012 door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Betrokkene, die als verkoper werkzaam was bij een failliete werkgeefster, had verzocht om de overname van een bonus van € 7.067,92 bruto, die volgens hem niet was uitbetaald. De werkgeefster had in eerdere communicatie aangegeven dat de bonus afhankelijk was van de behaalde resultaten, maar deze waren niet definitief vastgesteld voor het faillissement. De Raad oordeelde dat de vordering van betrokkene niet duidelijk en niet aan gerede twijfel onderhevig was, en dat de voorwaarden voor het recht op de bonus niet waren voldaan. De rechtbank had eerder de vordering van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de e-mail van de directeur van de werkgeefster niet voldoende was om de voorwaarden voor de bonus te onderbouwen, en dat de curator had bevestigd dat geen enkele werknemer recht had op een bonus.

Uitspraak

14/1394 WW
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2013, 13/4620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.H. Pannekoek, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Pannekoek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als verkoper in dienst van [naam B.V.] (werkgeefster). Uit deze dienstbetrekking heeft betrokkene tegen 31 december 2012 ontslag genomen. Werkgeefster heeft betrokkene bij e-mail van 11 december 2012 bericht dat toekenning van een bonus afhankelijk is van het resultaat en de behaalde bruto marge en dat deze cijfers eind 2012 nog niet zijn vast te stellen. Verder heeft werkgeefster betrokkene medegedeeld: “Indien uiteindelijk op basis van de definitieve cijfers voor iedereen de bonus wordt berekend, dan zal jij daar ook in worden meegenomen en net als je collega’s hierover worden geïnformeerd.” Deze mededeling heeft werkgeefster herhaald in een e-mail van
24 januari 2013. Werkgeefster is op 18 februari 2013 in staat van faillissement verklaard.
1.2.
Betrokkene heeft appellant in verband met de betalingsonmacht van werkgeefster verzocht om overneming van door werkgeefster niet betaalde bonus over 2012. De bonus over dat jaar heeft betrokkene berekend op € 7.067,92 bruto. Werkgeefster heeft appellant hierover de volgende informatie verstrekt: “Bonusregeling afhankelijk van omzet. Zie bijg. gegevens. Zie mail dd 1-3-2013. Niemand komt voor bonus in aanmerking.” In deze e-mail met als onderwerp “Eventuele bonussen [naam bedrijf 1]” heeft werkgeefster meegedeeld: “(…) alle bedragen waren nooit formeel vastgelegd en nooit geaccordeerd. Ook bevestigden wij geen bonus omdat de jaarafsluiting nog bezig was. Inmiddels heeft de faillissement plaatsgevonden dus niemand heeft het recht meer om de bedrag te accorderen. Ik in samenwerking met de Managing Director en/of de CFO diende deze vast te leggen bij het afsluiten van 2012. Niemand anders had toestemming om bonussen te geven en bonus brieven te tekenen. (…).”
1.3.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft appellant de gevraagde overneming van de door betrokkene gestelde bonusaanspraak geweigerd. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:
“Allereerst is van de zijde van de werkgever, daartoe gemachtigd door de curator, aangegeven dat geen van de werknemers in aanmerking komt voor een bonus (zie gedingstuk 4.4).
Voorts is geen individuele arbeidsovereenkomst overgelegd waarin de bonusregeling is
opgenomen. De van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst (CAO groothandel in
bloemen en planten) kent evenmin een bonusregeling.
Van de zijde van de werknemer zijn weliswaar diverse documenten overgelegd zoals
‘Incentive system for sales’, ‘Presentation for eligible people’ en ‘Werkplan 2012’, doch niet kon worden vastgesteld dat deze zonder mogelijke discussie de afspraken tussen en werknemer ten aanzien van de bonusregeling weergeven. Dat desalniettemin is uitgegaan van het document ‘Presentation for eligible people’, is ingegeven door informatie die desgevraagd van de zijde van de curator beschikbaar is gesteld. Voor alle volledigheid is de laatste
e-mailwisseling met de curator voor afronding van de bezwaarschriftprocedure, bijgevoegd.
Door de rechtbank lijkt hieraan te zijn voorbij gegaan. De conclusie van de rechtbank lijkt in hoge mate te zijn ingegeven door het mailbericht van 22 november 2012 van de zijde van de werkgever. Dit bericht is, gelet op de tekst, opgesteld en verzonden nadat de werknemer al besloten had ontslag te nemen bij deze werkgever. Naar onze mening blijkt hier niet ondubbelzinnig duidelijk uit dat door de werkgever alle andere voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bonus zijn komen te vervallen. Gerede twijfel is hier op zijn minst aan de orde.
Een ander aspect is dat de beoordeling van de nieuwe, dan aanvullende voorwaarden
(genoemd in het e-mailbericht van 22 november 2012) niet goed mogelijk is, vooral omdat vrij spoedig hierna de werkgever in staat van faillissement is komen te verkeren.
Ten aanzien van de hoogte van de bonus moet daarnaast nog worden opgemerkt dat de
werknemer bij zijn claim een berekening heeft gevoegd, doch dat deze berekening door
ondergetekende niet op juistheid is te controleren. Bevestiging van de juistheid van de berekening van de zijde van de werkgever, c.q. de door de rechtbank benoemde curator is evenmin mogelijk nu de claim door de curator is afgewezen.”
1.4.
Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en onder meer verwezen naar een e-mail van 22 november 2012 van [naam directeur], een directeur van werkgeefster, waarin deze voor hem een uitzondering maakt op de in het bestreden besluit onder 2 genoemde voorwaarde van een nog bestaand dienstverband op het moment van uitbetaling van de bonus en de bereidheid toont bonus over 2012 uit te betalen onder de volgende voorwaarden:
“- dat je laatste drie weken van 26 november tot 14 december er uit haalt wat er in zit voor het bedrijf zoals we dat van je gewend zijn;
- Daarnaast dat je zoveel mogelijk voorbereiding treft voor het seizoen 2013 zover dat mogelijk is.
- je een goede overdracht van je klanten verzorgt naar de door mij toe aangewezen accountmanager. (…).”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Volgens de rechtbank is de e-mail van [naam directeur] een duidelijke toezegging en is de vraag naar het bestaan van de eventuele andere voorwaarden niet langer relevant. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene aan de uit de e-mail genoemde voorwaarden niet heeft voldaan. Betrokkene heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ter zake van de bonus een duidelijke en niet aan gerede twijfel onderhevige vordering heeft op werkgeefster.
3.1.
Appellant heeft dit oordeel in hoger beroep als volgt bestreden:
“Het management van de failliete vennootschappen heeft de curator geïnformeerd dat geen van de werknemers recht heeft op een bonus over boekjaar 2012, omdat het recht op de bonus
- conform intern beleid - slechts ontstaat, indien aan bepaalde vereisten is voldaan, waaronder:
1. Het boekjaar moet zijn afgesloten.
2. De betrokken werknemer moet nog in dienst zijn op het moment dat de bonus moet worden uitbetaald en niet zelf ontslag hebben genomen.
3. De bonus zou alleen worden uitgekeerd, indien de financiële situatie van de [naam bedrijf 2] groep dat zou toelaten.
Deze voorwaarden zijn overigens terug te vinden op blz. 4 van de “Presentation for eligible
people”.
Aan geen van de 3 voorwaarden wordt door u voldaan.
De curator geeft aan dat het boekjaar niet is afgesloten.
Indien er recht is op een bonus, kan de hoogte pas worden bepaald na afsluiting van het boekjaar omdat dan pas de definitieve targets kunnen worden vastgesteld. Het feit dat uw werkgever per 18 februari 2013 failliet is verklaard geeft een duidelijk beeld van de financiële situatie waarin uw werkgever verkeerde.
U bent echter vanaf 1 januari 2013 niet meer in dienst.”
3.2.
Betrokkene heeft gesteld dat de in het bestreden besluit vermelde voorwaarden niet op hem van toepassing zijn en dat zijn bonusaanspraak voortvloeit uit de door hem overgelegde stukken, in combinatie met de inhoud van de e-mail van [naam directeur] van 22 november 2012. Het Uwv heeft nagelaten om betrokkene nadere informatie te vragen over de hoogte van de bonus.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WW, volgt dat aanspraak op overneming van een niet betaalde bonus beperkt is tot maximaal negentien weken, te weten ten hoogste dertien weken onmiddellijk voorafgaand aan de dag van opzegging en ten hoogste zes weken van de (fictieve) opzegtermijn. Dit recht bestaat alleen indien de vordering tot overneming duidelijk en niet aan gerede twijfel onderhevig is en dan alleen nog voor zover een dergelijke vordering aan de in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WW genoemde termijnen kan worden toegerekend.
4.2.
Het betoog van appellant dat in het geval van betrokkene niet is voldaan aan de eis van een duidelijke en niet aan gerede twijfel onderhevige vordering, wordt onderschreven. Wat betrokkene daar tegenover heeft gesteld is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Betrokkene heeft met de e-mail van 22 november 2012 aannemelijk gemaakt dat de in het bestreden besluit onder 2 genoemde voorwaarde van het nog in dienst zijn op het moment van uitbetaling van de bonus niet op hem van toepassing was. Met de overige door betrokkene overgelegde documenten heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat de andere twee in een e-mail van de curator van 31 juli 2013 en in het bestreden besluit genoemde voorwaarden voor het recht op bonus niet voor hem golden, laat staan dat aannemelijk is gemaakt dat aan die voorwaarden is voldaan.
4.3.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD