ECLI:NL:CRVB:2015:1684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
14-118 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot medewerking aan diagnostische opname in het kader van Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als schoonmaker werkzaam was, was wegens ziekte uitgevallen en had een Ziektewetuitkering aangevraagd. Het Uwv had een diagnostische opname voorgesteld om de medische situatie van de appellant beter te kunnen beoordelen. Appellant weigerde echter mee te werken aan deze opname, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de opname niet noodzakelijk of proportioneel was. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten dat appellant zich diende te onderwerpen aan de diagnostische opname. De Raad concludeerde dat er geen deugdelijke grond was voor het niet verlenen van medewerking aan de opname en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verplichting tot medewerking aan het onderzoek niet kon worden ontlopen, en dat de intrekking van de uitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan medische onderzoeken in het kader van sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

14/118 ZW
Datum uitspraak: 27 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 november 2013, 13/6076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M.S. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in tijdelijke dienst werkzaam als schoonmaker. Op 24 oktober 2011 is hij wegens ziekte uitgevallen voor die werkzaamheden. Op 1 februari 2012 is het dienstverband van appellant geëindigd. Met ingang van die datum is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts heeft medisch onderzoek verricht bij appellant op 23 februari 2012, 24 oktober 2012 en 12 december 2012. Naar aanleiding van het laatste onderzoek heeft het Uwv aanleiding gezien een psychiatrische expertise te laten verrichten bij psychiater P.J.H. Notten te [plaatsnaam]. Met het oog daarop heeft het Uwv een aantal vragen aan Notten voorgelegd. Appellant heeft, vergezeld van een vriend die ook optrad als tolk, op 23 januari 2013 een bezoek gebracht aan Notten en heeft het onderzoek ondergaan. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft Notten verzocht om een diagnostische opname van appellant te laten plaatsvinden omdat er te weinig informatie aanwezig was om een eenduidige diagnose te stellen. Het Uwv heeft daartoe toestemming verleend.
Op 2 mei 2013 heeft Notten rapport uitgebracht van zijn bevindingen op 23 januari 2013.
1.3.
Appellant is bij brief van 31 januari 2013 uitgenodigd voor de diagnostische opname in het Elisabeth Ziekenhuis te [plaatsnaam] van 11 maart 2013 tot en met 15 maart 2013. Namens appellant is op 7 februari 2013 telefonisch te kennen gegeven dat hij weigert mee te werken aan dit onderzoek. Het Uwv heeft appellant er vervolgens bij brief van 28 februari 2013 op gewezen dat hij verplicht is om mee te werken aan dit onderzoek en dat het Uwv anders zal zijn genoodzaakt om de Ziektewetuitkering in te trekken. Appellant is echter niet op de afspraak gekomen en heeft die afspraak ook niet afgezegd. Bij besluit van 16 april 2013 heeft het Uwv om die reden de Ziektewetuitkering met ingang van 18 maart 2012 ingetrokken.
2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2012. Bij beslissing op bezwaar van 2 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overwogen dat een opname ter observatie noodzakelijk is ter beoordeling van de vraag of appellant nog aanspraak kan maken op uitkering, om welke reden het Uwv een dergelijk onderzoek gerechtvaardigd heeft geacht. Volgens het Uwv heeft appellant zijn verplichting om aan dat onderzoek mee te werken geschonden. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of er nog recht op ziekengeld bestaat.
3. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In verband met dat beroep heeft appellant een rapport van 23 september 2013 van psychiater M. Kazemier en psycholoog E. van Rhede ingebracht. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voor appellant geen deugdelijke grond was om geen medewerking te verlenen aan het door het Uwv noodzakelijk geachte onderzoek. Uit het rapport van Notten blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van vooringenomenheid. Ten aanzien van het rapport van Kazemier en Van Rhede heeft de rechtbank geoordeeld dat uit het feit dat zij een diagnose konden stellen zonder diagnostische opname, niet zonder meer kan worden afgeleid dat dit in maart 2013 ook mogelijk was. Verder was niet in te zien dat reizen naar [plaatsnaam] een te zware belasting voor appellant zou zijn, waar appellant voor het eerste gesprek met de expert wel naar [plaatsnaam] was gereisd.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere stelling herhaald dat het onderzoek waaraan het Uwv appellant wilde onderwerpen noodzakelijk noch proportioneel was. Naar de mening van appellant blijkt dat uit het rapport van Kazemier. Verder heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat het rapport van Notten niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat het feit dat op 23 januari 2013 geen tolk Marokkaans aanwezig was aanleiding voor Notten had moeten zijn om het onderzoek op een later tijdstip met een goede tolk doorgang te laten vinden.
5. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke regels wordt verwezen naar onderdeel 4.1 tot en met 4.5 van de aangevallen uitspraak.
6.2.
Anders dan appellant heeft gesteld, voldoet het rapport van Notten van 2 mei 2013 wel aan de daaraan te stellen eisen. Notten geeft immers een beschrijving van de psychiatrische en somatische voorgeschiedenis, de medicatie, anamnese en biografie terwijl verder blijkt dat een psychiatrisch onderzoek is verricht. Verder blijkt uit het rapport dat de vraag aan de orde is geweest of het onderzoek doorgang kon vinden ondanks het feit dat geen tolk Marokkaans aanwezig was. De begeleider van appellant heeft aangegeven dat hij goed op de hoogte was van het geheel en zelf wilde tolken. Notten heeft met dit voorstel ingestemd. Na afloop van het onderzoek heeft Notten geconcludeerd dat hij de gestelde vragen niet kon beantwoorden en dit als volgt toegelicht:
“Het gehele gesprek werd vooral door deze tolk-vertaler gedaan. Deze was uitgebreid op de hoogte van de problematiek, met name de psychiatrische problematiek van betrokkene. Opvallend was dat hij niet of nauwelijks op de hoogte was van dingen die je weet als je een vriend cq bekende bent van de familie. De tolk-vertaler wist niet of betrokkene rookte, wist niet waar zijn familie woonde, hij zei dat betrokkene niet kon genieten van zijn kinderen, terwijl betrokkene zelf non-verbaal ja knikt. De anamnese, met name de informatie van de tolk-vertaler was onbetrouwbaar. Betrokkene liet zich niet onderzoeken, hij keek me niet aan, gaf geen antwoord, hij sprak alleen maar heel zacht naar de begeleider. Er werd een diagnostische opname voorgesteld. Het proces naar het regelen van een diagnostische opname had behoorlijk wat voeten in aarde. Er werd steeds contact opgenomen door deze vriend van de familie, die ook aan de telefoon intimiderend was naar de secretaresse. Uiteindelijk kwam betrokkene niet opdagen voor de diagnostische opname. Resumerend lijkt er non-verbaal niet sprake van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Hij maakt geen angstige indruk, geen vitaal depressieve indruk. Hij maakt geen psychotisch indruk. Echter of er toch niet sprake is van enige psychopathologie is niet uit te sluiten. Vandaar dat ik geen antwoord op uw vragen kan geven. De gegeven informatie van de “kennis” van de familie was onbetrouwbaar. ˮ
Met deze toelichting heeft Notten voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval een diagnostische opname van appellant noodzakelijk was en niet kon worden volstaan met een voortzetting van onderzoek door Notten met een andere tolk op een later tijdstip, zoals appellant heeft gesteld. Dat bij Notten sprake zou zijn geweest van vooringenomenheid, onder meer vanwege de uiterlijk beschrijving van de tolk, blijkt niet uit diens rapport. Het Uwv heeft daarom op goede gronden kunnen besluiten dat appellant zich diende te onderwerpen aan een diagnostische opname. Met het oog op de bevindingen van Notten was de duur van de opname niet disproportioneel. Dat appellant later medische informatie van psychiater Kazemier over zijn situatie ten tijde in geding heeft ingebracht, doet niet af aan de verplichting van appellant op dat moment om zijn medewerking aan dat onderzoek te verlenen.
6.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen sprake was van een deugelijke grond voor het niet verlenen van medewerking aan de diagnostische opname en dat dit niet meewerken appellant kan worden verweten.
6.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK