ECLI:NL:CRVB:2015:168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
14-2757 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van reeds voldane kosten voor taxivervoer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 18 juni 2013 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor taxikosten van € 1.676,00, die hij had gemaakt in de periode van juni tot en met september 2012 voor bezoeken aan zijn echtgenote in een verpleeghuis. Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten reeds waren voldaan vóór de indiening van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de afwijzing onterecht was, omdat de late indiening van de aanvraag niet ter zake zou doen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank de zaak correct heeft beoordeeld en binnen de omvang van het geding is gebleven. De Raad heeft vastgesteld dat volgens artikel 35, eerste lid, van de WWB geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor kosten die reeds zijn voldaan ten tijde van de aanvraag. De Raad heeft de afwijzing van de aanvraag door het college op goede gronden bevestigd, omdat de appellant de kosten vóór de aanvraag had gemaakt en voldaan.

De uitspraak bevestigt dat er geen recht op bijzondere bijstand is voor kosten die al zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, en dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2757 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 april 2014, 13/10361 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Schuurman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 18 juni 2013 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van taxivervoer van € 1.676,00 in de maanden juni tot en met september 2012, in verband met bezoeken van appellant aan zijn echtgenote in verpleeghuis [naam verpleeghuis] in [plaatsnaam]. Daarbij zijn alle betalingsbewijzen overgelegd.
1.2.
Bij besluit van 12 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 december 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant de taxikosten reeds heeft voldaan vóór de indiening van de aanvraag. De kosten doen zich dan ook niet voor. Gelet hierop was voor verlening van bijzondere bijstand in die kosten geen plaats. Er zijn geen (bijzondere) omstandigheden die een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de bijzondere bijstand is afgewezen op de grond dat reeds is voorzien in de kosten en voor de beoordeling van de afgewezen bijstand de late indiening van de aanvraag niet ter zake doet. Appellant meent dan ook dat wat de rechtbank heeft overwogen in 2, 4.1, 4.2 en 4.3 van de aangevallen uitspraak buiten de omvang van het aan de orde zijnde geding valt. Appellant betwist dat op het moment van de aanvraag om bijzondere bijstand reeds was voorzien in de kosten en neemt daarbij het standpunt in dat hij de kosten heeft voorgeschoten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt voorop dat de rechtbank het bestreden besluit heeft beoordeeld, aan de hand van de beroepsgronden van appellant, en daarmee binnen de omvang van het geding is gebleven.
4.2.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid.
4.4.
Uit artikel 35, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB vloeit voort dat in beginsel geen plaats is voor verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarin ten tijde van de aanvraag reeds is voorzien.
4.5.
Appellant heeft de aanvraag op 18 juni 2013 ingediend terwijl de kosten zich hebben voorgedaan in de periode van juni tot en met september 2012 en reeds zijn betaald door appellant. De kosten waarop de aanvraag ziet, zijn dus vóór de aanvraag gemaakt en voldaan. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 4 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX6670) heeft appellant, gelet op artikel 35, eerste lid, in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de WWB, reeds hierom geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten.
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand op goede gronden heeft afgewezen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD