ECLI:NL:CRVB:2015:1671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Einde recht op WW-uitkering bij bereiken pensioengerechtigde leeftijd en vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een WW-uitkering van appellant. Appellant had in 2011 een WW-uitkering toegekend gekregen tot en met 30 april 2014, met de voorwaarde dat zijn situatie niet zou wijzigen. In 2012 heeft het Uwv echter besloten dat het recht op WW-uitkering van appellant na 26 december 2012 niet kon worden voortgezet, omdat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, stellende dat hem was toegezegd dat hij recht had op de uitkering tot 30 april 2014. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, en oordeelde dat er geen ongeclausuleerde toezegging was gedaan.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat er gerechtvaardigde verwachtingen waren gewekt en dat het vertrouwensbeginsel van toepassing was. De Raad oordeelde dat het recht op WW-uitkering eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, en dat de voorwaarde in het besluit van 2011 geen ongeclausuleerde toezegging inhield. Het Uwv had zijn fout tijdig hersteld door appellant te informeren over de wijziging van zijn recht op uitkering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.