ECLI:NL:CRVB:2015:1670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
13-4022 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WW-uitkering van een startende zelfstandige en de toepassing van de ondernemersaftrek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WW-uitkering van een startende zelfstandige. Appellante, die sinds 4 mei 2009 een WW-uitkering ontving, had toestemming gekregen van het Uwv om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden in eigen bedrijf te verrichten. Het Uwv concludeerde echter dat appellante te veel voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 7.846,80 terug. Appellante was van mening dat de informatievoorziening van het Uwv over de ondernemersaftrek gebrekkig was en dat dit haar in een ongunstige positie had gebracht.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de berekening van de inkomsten van appellante in overeenstemming was met het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet. De Raad stelde vast dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid van het Uwv, en dat de informatievoorziening niet tekortschietend was. De Raad benadrukte dat het Uwv de ondernemersaftrek terecht als inkomsten uit of in verband met werkzaamheden als zelfstandige had aangemerkt, die in mindering werden gebracht op de WW-uitkering.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het Uwv die bij appellante gerechtvaardigde verwachtingen hadden gewekt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/4022 WW
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 juni 2013, 13/1978 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.E. Hamann hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hamann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 4 mei 2009 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellante bij besluit van
3 augustus 2009 toestemming verleend om met behoud van een WW-uitkering gedurende de periode van 3 augustus 2009 tot en met 31 januari 2010 werkzaamheden in de uitoefening van een eigen bedrijf te verrichten. In dit besluit is bepaald dat tijdens deze startperiode de
WW-uitkering doorloopt en dat op die uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering zullen worden gebracht. Ten slotte is bepaald dat de uitkering over deze periode bij wijze van voorschot betaalbaar wordt gesteld. De WW-uitkering van appellante is beëindigd met ingang van 1 februari 2010, omdat appellante vanaf dat moment volledig als zelfstandige werkzaam was.
1.2.
Aan de hand van gegevens van de Belastingdienst heeft het Uwv geconcludeerd dat hij appellante tijdens de startperiode teveel voorschot heeft betaald. Bij besluit van
29 augustus 2012 heeft het Uwv daarom een bedrag van € 7.846,80 van appellante teruggevorderd. Bij de berekening van de terugvordering heeft het Uwv rekening gehouden met de inkomsten van appellante over de periode van 3 augustus 2009 tot en met 1 augustus 2010.
1.3.
Bij besluit van 7 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet in geschil is dat in artikel 2, eerste lid, onder c van het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet (het Besluit) is bepaald dat onder inkomsten wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, vermeerderd met de ondernemersaftrek. Uit de uitspraak van de Raad van 29 juni 2011, ELCI:NL:CRVB:2011:BQ9827 volgt dat ook wanneer niet expliciet in een brochure of besluit is vermeld dat de belastbare winst nog moet worden vermeerderd met de ondernemersaftrek, sprake is van een juist uitgangspunt wanneer het Uwv dit wel doet. In het beleid van het Uwv van 10 februari 2011, is opgenomen dat over de startersregeling in de brochure van oktober 2006 informatie is verstrekt die weliswaar specifieker en duidelijker had kunnen zijn, maar wel juist was. Het betoog van appellante dat in haar situatie sprake is van gebrekkige informatievoorziening volgt de rechtbank niet. Dat in de destijds aan appellante overhandigde brochure het woord ‘ondernemersaftrek’ niet is genoemd, maakt niet dat het Uwv onvolledige of onjuiste informatie heeft verstrekt. Volgens het beleid is slechts sprake van gebrekkige informatievoorziening wanneer iemand naast de informatie uit de brochure door Uwv-medewerkers aanvullende en specifieke informatie heeft gekregen die hem of haar op het verkeerde been heeft kunnen zetten. Niet gebleken is dat in de situatie van appellante hiervan sprake is geweest. Appellante heeft ter zitting bevestigd dat de gesprekken met haar werkcoach voornamelijk als onderwerp hadden of appellante geschikt was voor het ondernemerschap en dat er met geen woord is gesproken over de ondernemersaftrek. Nu niet is komen vast te staan dat geen sprake is geweest van aanvullende en specifieke informatie van Uwv-medewerkers, is het beleid van het Uwv uit 2011 niet van toepassing te achten op de situatie van appellante.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog dat de informatievoorziening vanuit het Uwv met betrekking tot de ondernemingsaftrek gebrekkig was. Volgens appellante zou voornoemde uitspraak van de Raad van 29 juni 2011 vermoedelijk anders hebben geluid, indien de Raad op de hoogte was van het interne beleid van het Uwv. Uit de memo vloeit immers voort dat er sprake was van informatiegebreken die met name zagen op het al dan niet betrekken van de ondernemersaftrek bij de vaststelling van de winst. Volgens haar kan in het midden blijven of haar onjuiste en expliciete informatie is verstrekt. Het verrekenen van de ondernemersaftrek heeft een grote financiële impact op een startende zelfstandige, zodat mag worden verwacht dat de voorlichting uitermate precies is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de berekening van de inkomsten van appellante op zich in overeenstemming is met het Besluit en dat ook het terug te vorderen bedrag juist is vastgesteld. Voorts is niet in geschil dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden aan het door het Uwv gevoerde buitenwettelijk begunstigend beleid, zoals neergelegd in een memo van het Uwv van 10 februari 2011. Hierin is immers nadrukkelijk vermeld dat de tekst over de startersregeling in de brochures vanaf oktober 2006 juist is en dat van de klant verwacht mocht worden dat hij rekening hield met een aftrek van 70% van de werkelijk genoten winst. Bij twijfel lag het volgens het Uwv op de weg van de betrokkene hiernaar navraag te doen. Slechts als een betrokkene specifieke informatie is verstrekt dat slechts rekening wordt gehouden met de belastbare winst, is er aanleiding om hiermee rekening te houden.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat ook in haar geval bij de vaststelling van haar inkomsten geen rekening behoort te worden gehouden met de ondernemersaftrek. Het in de memo opgenomen buitenwettelijk, begunstigend beleid moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing daarvan door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard. Gelet op het karakter van dat beleid is een ruimere beoordeling door de bestuursrechter dan aan wat uitdrukkelijk in de memo als criteria voor een van het Besluit afwijkende berekening van inkomsten is vastgesteld, niet aangewezen in het kader van de toets of dat beleid consistent is toegepast (vergelijk CRvB van18 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2935). Dit brengt met zich dat ook al zou de uitspraak van de Raad van 29 juni 2011 anders hebben geluid als de Raad op de hoogte was van de interne memo, dit appellante niet kan baten, aangezien de uitkeringsgerechtigde in die uitspraak gebruik heeft gemaakt van de startersregeling in een periode waarop de interne memo expliciet ziet. Hoewel het Uwv appellante er niet expliciet op heeft gewezen dat de ondernemersaftrek bij de vaststelling van de winst zou worden betrokken als gevolg waarvan appellante mogelijk op het verkeerde been is gezet, heeft het Uwv de ondernemersaftrek terecht aangemerkt als inkomsten uit of in verband met werkzaamheden als zelfstandige die in mindering worden gebracht op de WW-uitkering.
4.3.
Voor zover het beroep van appellante moet worden begrepen als een beroep op het vertrouwensbeginsel, is van belang dat een beroep op het vertrouwensbeginsel volgens vaste rechtspraak (CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen kan slagen als het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen heeft gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake geweest. Uit de stukken blijkt niet dat de re-integratiecoach appellante heeft verteld dat de ondernemersaftrek niet bij de winst uit onderneming zou worden betrokken. Hoewel in het besluit van 3 augustus 2009 niet expliciet is vermeld welke inkomsten precies met de uitkering worden verrekend, is ook niet vermeld dat de ondernemersaftrek daarvan geen deel uitmaakt. Appellante heeft ook geen navraag gedaan bij het Uwv over de wijze van berekening van de inkomsten en evenmin heeft zij zich op de hoogte gesteld van de op de startperiode betrekking hebbende regelgeving, waarin is vastgelegd wat wordt verstaan onder inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 35aa, eerste lid, van de WW. Het dient daarom voor haar risico te blijven dat zij is uitgegaan van de onjuiste aanname dat de ondernemersaftrek niet bij haar inkomsten als zelfstandige zou worden betrokken.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

MK