ECLI:NL:CRVB:2015:1670
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WW-uitkering van een startende zelfstandige en de toepassing van de ondernemersaftrek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WW-uitkering van een startende zelfstandige. Appellante, die sinds 4 mei 2009 een WW-uitkering ontving, had toestemming gekregen van het Uwv om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden in eigen bedrijf te verrichten. Het Uwv concludeerde echter dat appellante te veel voorschot had ontvangen en vorderde een bedrag van € 7.846,80 terug. Appellante was van mening dat de informatievoorziening van het Uwv over de ondernemersaftrek gebrekkig was en dat dit haar in een ongunstige positie had gebracht.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de berekening van de inkomsten van appellante in overeenstemming was met het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet. De Raad stelde vast dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van het buitenwettelijk begunstigend beleid van het Uwv, en dat de informatievoorziening niet tekortschietend was. De Raad benadrukte dat het Uwv de ondernemersaftrek terecht als inkomsten uit of in verband met werkzaamheden als zelfstandige had aangemerkt, die in mindering werden gebracht op de WW-uitkering.
De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een schending van het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door het Uwv die bij appellante gerechtvaardigde verwachtingen hadden gewekt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.