ECLI:NL:CRVB:2015:1651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
12-2417 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA en ZW uitkeringen met betrekking tot belastbaarheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW). De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, wat resulteerde in bestreden besluit 4. De Raad heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant correct was weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de functies die als passend waren aangemerkt, terecht waren geselecteerd.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die zich volledig arbeidsongeschikt acht, niet overtuigend geacht. De Raad concludeert dat appellant met zijn medische beperkingen in staat was om ten minste één van de voorbeeldfuncties te verrichten, en bevestigt daarmee het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd met ingang van 21 november 2011. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd en het beroep tegen het besluit van 4 mei 2012 gegrond verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 17 maart 2015 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,- en moet het Uwv het griffierecht van € 115,- vergoeden.

Uitspraak

12/2417 WIA, 12/3659 WIA, 12/5381 ZW, 15/2656 WIA
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ̕ s-Gravenhage van
14 maart 2012, 11/8217 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 augustus 2012, 12/2504 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 11 februari 2015 een tussenuitspraak in deze zaak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:400).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 17 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 4) genomen.
Namens appellant heeft mr. G.B.A. Bol bij brief van 9 april 2015 zijn zienswijze gegeven op het besluit van 17 maart 2015.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

12.2417 WIA, 12/3659 WIA, 15/2656 WIA

1. Bestreden besluit 4 is met toepassing van artikel 6:19 van de Awb in de onderhavige procedure betrokken.
2. In de tussenuitspraak heeft de Raad vastgesteld dat het Uwv ter uitvoering van aangevallen uitspraak 1 op 4 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen (bestreden besluit 3). De Raad heeft zich met de medische grondslag van dit besluit verenigd en de aan appellant voorgehouden functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten), inpakker (handmatig) en magazijn/expeditiemedewerker passend geacht. Daarentegen is geoordeeld dat de functie textielproductenmaker als ongeschikt voor appellant niet geselecteerd had mogen worden. Het Uwv is opgedragen het gebrek in bestreden besluit 3 te herstellen.
3. In zijn rapport van 6 maart 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit van appellant moet worden vastgesteld op 39,1%. Bij bestreden besluit 4 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2011 gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 13 mei 2011 een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend. Aan appellant zijn de bezwaarkosten vergoed.
4. In zijn reactie van 9 april 2015 heeft appellant herhaald dat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht.
5. De Raad ziet geen grond om terug te komen van zijn in de tussenuitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud neergelegde oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 18 maart 2014 juist is weergeven. Dit geldt ook voor de in de tussenuitspraak als passend aangemerkte functies. De reactie van appellant op bestreden besluit 4 vormt slechts een herhaling van wat appellant eerder heeft aangevoerd, zodat daarin geen aanleiding wordt gevonden anders te oordelen.
6. Bij aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, heeft de rechtbank geoordeeld dat bestreden besluit 1 op een voldoende medische grondslag berustte, maar op arbeidskundige gronden vernietigd diende te worden. Het hiervoor onder 5 overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat dit oordeel van de rechtbank juist is. Aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, komt daarom voor bevestiging in aanmerking. Nu het Uwv het in bestreden besluit 3 vervatte standpunt niet langer onderschrijft moet het beroep tegen bestreden besluit 3 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd. Het beroep tegen bestreden besluit 4 houdt in rechte stand en het beroep tegen dat besluit moet ongegrond worden verklaard.

12.5381 ZW

7. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt, wanneer de verzekerde blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder ‘zijn arbeid’ verstaan gangbare arbeid zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de Wet WIA in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
8. In het onderhavige geschil staat ter beantwoording de vraag of de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft onderschreven, dat de belastbaarheid van appellant op
21 november 2011 niet meer is gewijzigd ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet WIA per 13 mei 2011 en dat appellant daarom met ingang van 21 november 2011 niet langer in aanmerking kwam voor een ZW-uitkering. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord nu hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen reden is om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in aangevallen uitspraak 2, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven. Evenals de rechtbank en op de door de rechtbank genoemde gronden is de Raad van oordeel dat appellant met ingang van 21 november 2011 met zijn medische beperkingen geacht moest worden ten minste één van de hem voorgehouden voorbeeldfuncties te kunnen verrichten. Het Uwv heeft derhalve op goede gronden geweigerd om appellant met ingang van 21 november 2011 nog langer ziekengeld toe te kennen.
9. Uit hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, volgt dat aangevallen uitspraak 2 dient te worden bevestigd.
10. Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de kosten van aan appellant verleende rechtsbijstand, begroot op € 1.225,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
  • bevestigt aangevallen uitspraak 2;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 mei 2012 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 maart 2015 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) P. Boer

NW