ECLI:NL:CRVB:2015:400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2015
Publicatiedatum
16 februari 2015
Zaaknummer
12-2417 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een WIA-uitkering en beëindiging van een ZW-uitkering met betrekking tot de medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 11 februari 2015, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellant besproken. Appellant had zich ziek gemeld op 27 april 2009 en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had op 27 mei 2011 vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Appellant had zich later opnieuw ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, die op 21 november 2011 werd beëindigd.

De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. De Raad oordeelt dat het Uwv met de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 maart 2014 de beperkingen van appellant correct heeft vastgesteld. Echter, de geschiktheid van de functies die aan appellant zijn voorgehouden, wordt in twijfel getrokken. De Raad concludeert dat de functie van textielproductenmaker niet geschikt is voor appellant, gezien de frequentie van deadlines en productiepieken die deze functie met zich meebrengt.

De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de bevindingen in deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de medische en arbeidskundige aspecten bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en het recht op uitkeringen.

Uitspraak

12/2417 WIA-T, 12/3659 WIA-T, 12/5381 ZW-T
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank ̕ s-Gravenhage van 14 maart 2012, 11/8217 (aangevallen uitspraak 1) en van 22 augustus 2012, 12/2504 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 4 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in de gedingen gevoegd plaatsgevonden op 30 juli 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Brouwer-Morren. Het Uwv is na kennisgeving niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van 22 september 2014 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht.
Namens appellant is hierop gereageerd.
Vervolgens hebben beide partijen toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als fulltime productiemedewerker in een metaalwarenfabriek. Op 27 april 2009, toen appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich ziek gemeld wegens klachten aan de rechterarm en knieklachten.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 13 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 15 september 2011 (bestreden
besluit 1) ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft zich op 10 augustus 2011 ziek gemeld in verband met een toename van de arm- en knieklachten en in verband met psychische klachten. Hierop is appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
2.2.
Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Uwv deze ZW-uitkering met ingang van
21 november 2011 beëindigd omdat appellant met ingang van die datum weer geschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid, te weten één van de geduide functies in het kader van het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de Wet WIA-procedure. Bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen, gelast dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt en het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant in beroep. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het Uwv ter zitting te kennen heeft gegeven dat de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) niet bij de schatting betrokken had mogen worden en de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) naar het oordeel van de rechtbank niet geschikt was voor appellant in verband met overschrijdingen van diens belastbaarheid op de aspecten duwen en trekken, de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 onvoldoende is, omdat slechts twee functies, te weten productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190), resteren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze functies ook wat het opleidingsniveau betreft wel voor appellant geschikt.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak 1 heeft het Uwv op 4 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 3). Hij heeft opnieuw zijn besluit van
27 mei 2011 gehandhaafd dat appellant met ingang van 13 mei 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, en daaraan ten grondslag gelegd dat appellant naast de functies productiemedewerker industrie en inpakker tevens geschikt was voor de functies magazijn/expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160).
5. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant terecht met ingang van 21 november 2011 in staat heeft geacht tot het verrichten van ten minste één van de geduide functies, zodat het recht op ziekengeld met ingang van genoemde datum op goede gronden is beëindigd.
6. Hangende het hoger beroep heeft appellant een rapport overlegd van psychiater
prof. dr. G.F. Koerselman.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de conclusies van Koerselman de op de FML weergegeven beperkingen per 13 mei 2011 op 18 maart 2014 aangepast en daarin ook beperkingen voor appellant vastgelegd ten aanzien van veelvuldige deadlines of productiepieken, conflicthantering, samenwerken en leidinggeven. Vervolgens is na arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant met inachtneming van die beperkingen nog steeds geschikt is te achten voor de aan hem voorgehouden functies.
8. Appellant heeft hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies productiemedewerker industrie en inpakker voor hem geschikt waren per 13 mei 2011. Appellant acht zich evenmin in staat de naderhand door het Uwv geselecteerde functies magazijn/expeditiemedewerker en textielproductenmaker te verrichten. Voor deze functies geldt volgens hem dat er sprake is van een te grote belasting wat betreft deadlines en productiepieken. Daartoe heeft appellant verwezen naar het door hem ingediende rapport van Koerselman. Verder heeft appellant zijn standpunt herhaald dat niet is voldaan aan de opleidingseis van voltooid basisonderwijs, die wordt gesteld in de geselecteerde functies.
9. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
9.1.
Bestreden besluit 3 wordt met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de onderhavige procedure betrokken.
9.2.
Met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 3 is er geen aanleiding te oordelen dat het Uwv met de aangepaste FML van 18 maart 2014 de beperkingen van appellant onjuist heeft vastgesteld. Deze FML correspondeert met de bevindingen van de door appellant ingeschakelde psychiater Koerselman ten aanzien van de psychische beperkingen van appellant. Appellant heeft zijn standpunt, dat hij op 13 mei 2011 in lichamelijk opzicht meer beperkt was dan door het Uwv is aangenomen, niet met medische gegevens onderbouwd.
9.3.
Met betrekking tot de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt overwogen dat de rechtbank terecht de beroepsgrond heeft verworpen dat de (overgebleven) geselecteerde functies niet passend waren op grond van de aan de functies gestelde opleidingseisen. Datzelfde geldt ten aanzien van de functies magazijn/expeditiemedewerker en textielproductenmaker. Niet aannemelijk is dat appellant niet op een met voltooid basisonderwijs op één lijn te stellen niveau kan functioneren. Hierbij is van belang dat het gebrek aan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal buiten beschouwing dient te blijven, nu - zoals terecht is geconcludeerd in de aangevallen uitspraak - de fictie geldt dat appellant de Nederlandse taal mondeling beheerst.
9.4.
De medische geschiktheid van de voorgehouden functies van productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190) en magazijn/expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) is voldoende gemotiveerd. Daarentegen wordt geoordeeld dat met de in hoger beroep overgelegde rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet in voldoende mate is aangetoond dat in de functie textielproductenmaker (Sbc-code 111160) de voor appellant vastgestelde belastbaarheid met inachtneming van de op grond van het rapport van Koerselman aanvaarde beperkingen voor werk met frequente deadlines en productiepieken niet wordt overschreden. In de functie textielproductenmaker komen volgens een toelichting van de arbeidskundig analist wekelijks deadlines voor in verband met spoedleveringen aan klanten. Mede in het licht van de toelichting bij item 1.9.7 van de FML in de ‘Basisinformatie CBBS’ dat “werk met veelvuldige deadlines of productiepieken werk is waarin minstens eenmaal per week sprake is van strikte oplevertijdstippen of verhoogde productie-eisen die een beduidend hogere inzet vragen dan normaal” acht de Raad de gegeven motivering van de geschiktheid van deze functie door de arbeidsdeskundigen bezwaar en beroep door middel van de opmerking dat appellant pas beperkt wordt geacht wanneer deadlines of productiepieken frequent aan de orde zijn, onvoldoende om inzicht te verschaffen waarom de totale belasting van deze functie binnen de medische mogelijkheden van appellant blijven. Deze functie had als ongeschikt voor appellant niet geselecteerd mogen worden.
9.5.
Op grond van het nader arbeidskundig onderzoek van 22 september 2014 bedraagt het verlies aan verdienvermogen van appellant met ingang van 13 mei 2011 meer dan 35%. Dit betekent dat het bij bestreden besluit 3 gehandhaafde standpunt dat appellant per 13 mei 2011 niet in aanmerking wordt gebracht voor een WIA-uitkering een toereikende motivering ontbeert en niet in stand kan blijven.
9.6.
De Raad kan niet zelf in de zaak voorzien omdat daarvoor gegevens nodig zijn waar de Raad niet over beschikt. Het Uwv zal daarom met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, alsmede dienen te bezien wat daarvan de consequenties zijn voor bestreden besluit 2.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) P. Boer

JL