2.2.Bij besluit van 17 november 2011 heeft het Uwv deze ZW-uitkering met ingang van
21 november 2011 beëindigd omdat appellant met ingang van die datum weer geschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid, te weten één van de geduide functies in het kader van het vaststellen van zijn mate van arbeidsongeschiktheid in de Wet WIA-procedure. Bij besluit van 9 februari 2012 (bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen, gelast dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt en het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant in beroep. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu het Uwv ter zitting te kennen heeft gegeven dat de functie van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (Sbc-code 267050) niet bij de schatting betrokken had mogen worden en de functie van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (Sbc-code 111171) naar het oordeel van de rechtbank niet geschikt was voor appellant in verband met overschrijdingen van diens belastbaarheid op de aspecten duwen en trekken, de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 onvoldoende is, omdat slechts twee functies, te weten productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en inpakker (handmatig) (Sbc-code 111190), resteren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze functies ook wat het opleidingsniveau betreft wel voor appellant geschikt.
4. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak 1 heeft het Uwv op 4 mei 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 3). Hij heeft opnieuw zijn besluit van
27 mei 2011 gehandhaafd dat appellant met ingang van 13 mei 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, en daaraan ten grondslag gelegd dat appellant naast de functies productiemedewerker industrie en inpakker tevens geschikt was voor de functies magazijn/expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) en textielproductenmaker (Sbc-code 111160).
5. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv appellant terecht met ingang van 21 november 2011 in staat heeft geacht tot het verrichten van ten minste één van de geduide functies, zodat het recht op ziekengeld met ingang van genoemde datum op goede gronden is beëindigd.
6. Hangende het hoger beroep heeft appellant een rapport overlegd van psychiater
prof. dr. G.F. Koerselman.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de conclusies van Koerselman de op de FML weergegeven beperkingen per 13 mei 2011 op 18 maart 2014 aangepast en daarin ook beperkingen voor appellant vastgelegd ten aanzien van veelvuldige deadlines of productiepieken, conflicthantering, samenwerken en leidinggeven. Vervolgens is na arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellant met inachtneming van die beperkingen nog steeds geschikt is te achten voor de aan hem voorgehouden functies.
8. Appellant heeft hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de functies productiemedewerker industrie en inpakker voor hem geschikt waren per 13 mei 2011. Appellant acht zich evenmin in staat de naderhand door het Uwv geselecteerde functies magazijn/expeditiemedewerker en textielproductenmaker te verrichten. Voor deze functies geldt volgens hem dat er sprake is van een te grote belasting wat betreft deadlines en productiepieken. Daartoe heeft appellant verwezen naar het door hem ingediende rapport van Koerselman. Verder heeft appellant zijn standpunt herhaald dat niet is voldaan aan de opleidingseis van voltooid basisonderwijs, die wordt gesteld in de geselecteerde functies.
9. De Raad komt tot de volgende beoordeling.