ECLI:NL:CRVB:2015:1648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2015
Publicatiedatum
28 mei 2015
Zaaknummer
12-6667 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering en de vraag naar belanghebbendheid na beëindiging rechtsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 17 mei 2011 besloten om betrokkene niet in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering, omdat hij niet in dienstbetrekking werkzaam was geweest. Zowel appellante als betrokkene maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond, met de stelling dat er geen arbeidsovereenkomst tussen hen bestond.

Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat er sinds 22 april 2011 geen rechtsverhouding meer bestond tussen appellante en betrokkene, waardoor appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk belanghebbende is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is bij de besluiten van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 20 mei 2015.

Uitspraak

12/6667 ZW
Datum uitspraak: 20 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
6 november 2012, 11/2186 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Ph.A.A. Nijbakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 12/6660 plaatsgehad op 30 oktober 2013. Namens appellante is mr. Nijbakker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens, gevoegd met de zaken 12/6660 en 13/738, plaatsgevonden op 1 oktober 2014. Namens appellante is mr. Nijbakker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.M. Anedda. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In elke zaak zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft het Uwv [betrokkene] (betrokkene) niet in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij niet in dienstbetrekking werkzaam is geweest.
1.2.
Appellante en betrokkene hebben tegen het besluit van 17 mei 2011 bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 10 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard onder de overweging dat tussen appellante en betrokkene geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Als gevolg daarvan is betrokkene volgens het Uwv niet verzekerd geweest in de zin van de ZW.
2. Appellante en betrokkene hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat, nu er sinds 22 april 2011 geen rechtsverhouding meer bestond tussen appellante en betrokkene, appellante geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Zij heeft daarbij onder meer verwezen naar de uitspraak van de Raad van
24 september 2002 (ECLI:NL:CRVB:2002:AE8200).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu tussen appellante en betrokkene vanaf
22 april 2011 geen rechtsverhouding meer bestond, appellante geen belanghebbende is bij de besluiten van het Uwv van 17 mei 2011 en 10 november 2011.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD