ECLI:NL:CRVB:2015:1648
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een ZW-uitkering en de vraag naar belanghebbendheid na beëindiging rechtsverhouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De zaak betreft de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 17 mei 2011 besloten om betrokkene niet in aanmerking te brengen voor een ZW-uitkering, omdat hij niet in dienstbetrekking werkzaam was geweest. Zowel appellante als betrokkene maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond, met de stelling dat er geen arbeidsovereenkomst tussen hen bestond.
Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat er sinds 22 april 2011 geen rechtsverhouding meer bestond tussen appellante en betrokkene, waardoor appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk belanghebbende is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen belanghebbende is bij de besluiten van het Uwv. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 20 mei 2015.