ECLI:NL:CRVB:2015:161

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-4356 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet overleggen van gevraagde gegevens en niet verschijnen op oproep

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 20 april 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft meerdere keren niet gereageerd op oproepen van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsverlening. Na een aantal niet-verschijningen heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de bijstand van appellant opgeschort en uiteindelijk ingetrokken. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de oproep voor een gesprek niet tijdig heeft ontvangen en dat de consequenties van zijn verzuimen niet in verhouding staan tot de opgelegde sancties.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant op de oproep van 29 juni 2012 niet is verschenen en dat het college op basis van de WWB bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4356 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 juli 2013, 12/5318 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. A. van Helvoort.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 20 april 1999 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Nadat appellant op 23 februari 2012, 19 maart 2012 en 10 april 2012 zonder bericht niet was verschenen op een gesprek op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente [woonplaats] (DWI), heeft het college appellant in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verleende bijstand bij brief van 28 juni 2012 uitgenodigd voor een gesprek op 29 juni 2012 op het kantoor van de DWI. Hierbij is appellant verzocht om een geldig identiteitsbewijs en afschriften van zijn bankrekening van de laatste drie maanden mee te nemen. In de brief is aan appellant te kennen gegeven dat de betaling van de bijstand wordt opgeschort als hij niet reageert op of meewerkt aan de oproep. Appellant is op de afspraak verschenen maar hij is tijdens het gesprek uit de spreekkamer weggelopen en heeft de gevraagde bankafschriften niet overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 29 juni 2012 heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 29 juni 2012 opgeschort en appellant in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 2 juli 2012 te verschijnen en de gevraagde gegevens te verstrekken.
1.4.
Nadat appellant zonder tegenbericht niet op 2 juli 2012 was verschenen, heeft het college bij besluit van 9 juli 2012 de bijstand van appellant met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 29 juni 2012 ingetrokken. Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college de over de periode van 29 juni 2012 tot en met 30 juni 2012 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 59,25 van hem teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 28 september 2012 (bestreden besluit) heeft het college de tegen de besluiten van 29 juni 2012, 9 juli 2012 en 17 juli 2012 ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft hij de oproep van 29 juni 2012 voor een gesprek op 2 juli 2012 niet tijdig onder ogen gekregen waardoor hij niet op deze afspraak is verschenen. Daarnaast staan de consequenties van het (eenmalig) niet verschijnen en het (derhalve) niet voldoen aan de inlichtingenplicht niet in verhouding tot de door hem gepleegde verzuimen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het hoger beroepschrift heeft appellant geen gronden aangevoerd tegen de opschorting van de bijstand. Hieruit leidt de Raad af dat alleen de intrekking en terugvordering van de bijstand met ingang van 29 juni 2012 nog in geschil zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevraagde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend en hem dit te verwijten valt, het recht op bijstand opschorten vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft. Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB doet het college mededeling van de opschorting aan belanghebbende en nodigt hem uit binnen een nader gestelde termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.3.
Vaststaat dat appellant op 2 juli 2012 niet is verschenen. Niet betwist wordt dat de handhavingsspecialist op vrijdag 29 juni 2012 in de middag de oproepbrief om op maandag
2 juli 2012 om 10.30 uur te verschijnen, persoonlijk in de brievenbus van appellant heeft gedeponeerd. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 30 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1790) mag het college er in beginsel van uitgaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Appellant stelt dat hij de oproepbrief niet tijdig onder ogen heeft gekregen, omdat hij op zondag 1 juli naar Den Haag is gegaan en op maandag 2 juli pas laat in de avond is teruggekomen. Appellant had echter, gelet op het tijdstip van ter post bezorging, reeds voorafgaand aan zijn vertrek naar Den Haag kennis kunnen nemen van de oproep en vervolgens eventueel op 2 juli telefonisch contact met het college kunnen opnemen, indien hij was verhinderd. Indien hij, zoals hij stelt, de oproepbrief niet tijdig onder ogen heeft gekregen, komt dit voor zijn rekening en risico.
4.4.
Gelet op 4.3 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het niet volledig overleggen van de gevraagde gegevens hem niet kan worden verweten. Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 29 juni 2012 in te trekken. Wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Appellant heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de terugvordering, zodat het oordeel van de rechtbank hierover geen verdere bespreking behoeft.
4.6.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) S.W. Munneke

HD