ECLI:NL:CRVB:2015:160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en onjuiste opgave van arbeidsuren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving sinds 13 augustus 2002 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had een parttime baan bij een autobedrijf. Hij had bij het college opgegeven daar gemiddeld vijftien uur per week te werken en ontving hiervoor een netto inkomen van € 300,- per maand. Echter, na een onderzoek door de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, bleek dat appellant meer uren had gewerkt dan hij had opgegeven. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstand per 2 juli 2012.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet voldoende Nederlands sprak en dat hij niet begreep waarvoor hij had getekend. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellant meer uren had gewerkt dan opgegeven. De Raad wees erop dat appellant niet had aangetoond dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was en dat hij geen verzoek om een tolk had gedaan. Bovendien had hij geen objectieve gegevens overgelegd die zijn verklaringen konden onderbouwen.
De Raad concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door het college niet volledig in kennis te stellen van alle uren die hij op geld waardeerbare wijze had gewerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting voor het behoud van bijstandsrechten.