ECLI:NL:CRVB:2015:158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verzoek om kwijtschelding van teruggevorderde bijstand op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om kwijtschelding van een terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is afgewezen. Appellant had eerder bijstandsuitkeringen ontvangen die ten onrechte waren verstrekt, en het college had deze bedragen teruggevorderd. Appellant heeft meerdere keren verzocht om kwijtschelding van de restschuld, maar het college heeft deze verzoeken afgewezen op basis van hun beleidsregels, die stellen dat kwijtschelding niet mogelijk is als er beslag is gelegd op het salaris van de appellant. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet kon aantonen dat er sinds de eerste afwijzing relevante wijzigingen in zijn omstandigheden waren opgetreden.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij inmiddels meer dan vijf jaar heeft afgelost op de vordering en dat het college niet voldoende heeft geprobeerd om tot een minnelijke schikking te komen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de beleidsregels. De Raad heeft bevestigd dat de terugvordering terecht is en dat er geen aanleiding is voor kwijtschelding, aangezien appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er relevante wijzigingen in zijn situatie waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is dan ook bevestigd.