ECLI:NL:CRVB:2015:1574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvoldoende bewijs van escortwerkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 1 juli 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft na een anonieme melding een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, waarbij appellante werd beschuldigd van het verrichten van escortwerkzaamheden. De rechtbank Amsterdam verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college onvoldoende bewijs heeft geleverd dat appellante doorlopend als escort werkzaam was. De Raad oordeelt dat de verklaringen van appellante over haar werkzaamheden inconsistent zijn, maar dat er geen toereikende grondslag is voor de intrekking van de bijstand over de gehele periode van 1 juli 2009 tot 8 september 2011. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep van appellante gegrond, waarbij het college wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad concludeert dat het college niet bevoegd was om de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 2009 tot 8 september 2011 in te trekken en dat de terugvordering van de bijstand over deze periode eveneens onterecht was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het onderzoek door het college en de noodzaak om de inlichtingenverplichting van appellante niet te overschatten zonder voldoende bewijs.