ECLI:NL:CRVB:2015:1572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
14-1922 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens plichtsverzuim door hennepbezit en vervaardigen van kinderpornografie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft het ontslag van een militair, die sinds 2000 werkzaam was bij de Koninklijke Luchtmacht, wegens plichtsverzuim. Dit plichtsverzuim bestond uit het bezit van hennep en het vervaardigen van kinderpornografie. De rechtbank had eerder het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij de Minister van Defensie werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het enkel vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografie voldoende is om het ontslag te rechtvaardigen. De Raad stelt vast dat de Minister van Defensie terecht heeft geoordeeld dat het plichtsverzuim aan de betrokkene is toe te rekenen en dat het ontslag niet onevenredig is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de Minister van Defensie verplichtte tot het nemen van een nieuwe beslissing, en bevestigt de rechtsgevolgen van het ontslag. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2015.

Uitspraak

14/1922 MAW, 14/4959 MAW
Datum uitspraak: 21 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 maart 2014, 13/4394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. M. Woestenenk, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 12 augustus 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. van der Weijden en mr. J.W. Walet. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Woestenenk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was sinds 2000 werkzaam als militair bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Luchtmacht, laatstelijk in de rang van majoor. In 2010 heeft zijn (destijds) minderjarige dochter aangifte gedaan van ontucht door betrokkene. Naar aanleiding van deze aangifte is in de woning van betrokkene een huiszoeking verricht. In een beautycase zijn verdovende middelen aangetroffen, waaronder vier joints. Ook is een foto aangetroffen, gedateerd 18 december 2005, waarop betrokkene staat afgebeeld met een joint in zijn hand.
Op een in beslag genomen laptop zijn drie seksueel getinte afbeeldingen van de dochter van betrokkene aangetroffen welke door een zedenrechercheur als kinderpornografisch zijn aangemerkt. De foto’s zijn als zodanig aangemerkt, omdat het meisje op de foto’s wordt geschat op een leeftijd van 9 tot 11 jaar oud en de foto’s zijn gemaakt vanuit een laag camerastandpunt waardoor haar billen en schaamstreek door het doorschijnende slipje nadrukkelijk in beeld zijn gebracht. Volgens de zedenrechercheur is ogenschijnlijk sprake geweest van enige regie, gezien de onnatuurlijke houdingen van het meisje.
1.2.
Bij vonnis van 13 februari 2012 heeft de militaire kamer van de rechtbank Arnhem betrokkene veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren wegens het begaan van de volgende strafbare feiten:
1. Het aanwezig hebben van hennep op 18 december 2005 en op 27 april 2010.
2. Het vervaardigen en in bezit hebben van drie afbeeldingen met een seksuele gedraging, bestaande uit een gedeeltelijke ontkleding van zijn (destijds) minderjarige dochter.
Betrokkene heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, maar dat later ingetrokken.
1.3.
Bij Koninklijk Besluit van 24 augustus 2012 is aan betrokkene met ingang van
15 augustus 2012 ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 april 2013 (bestreden besluit). Daaraan is ten grondslag gelegd dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Appellant is opgedragen binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak.
2.2.
Volgens de rechtbank staat met het onherroepelijk geworden vonnis van de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem van 13 februari 2012 tussen partijen op grond van artikel 8 van de Militaire Ambtenarenwet (MAW) vast dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan de hem verweten gedragingen. Die gedragingen rechtvaardigen de kwalificatie plichtsverzuim. Niet is gebleken dat het plichtsverzuim niet aan betrokkene is toe te rekenen. Appellant heeft zich derhalve terecht bevoegd geacht betrokkene disciplinair te straffen.
2.3.
Uit het bestreden besluit blijkt volgens de rechtbank echter onvoldoende dat sprake is van evenredigheid tussen de straf en de ernst van het wangedrag. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de gevolgen van het oneervol ontslag voor betrokkene zeer ingrijpend zijn geweest en dat conform het drugsbeleid van appellant first-offenders in principe enkel een schriftelijke waarschuwing krijgen. Tot slot blijkt volgens de rechtbank uit het bestreden besluit niet of en op welke wijze gewicht is toegekend aan het gegeven dat de als kinderpornografie gekwalificeerde foto van de dochter van betrokkene in ieder geval geen ernstige vorm van pornografie betreft.
3. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het onder 2.3 weergegeven oordeel van de rechtbank dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat sprake is van evenredigheid tussen de straf en de ernst van het wangedrag.
4. Bij besluit van 12 augustus 2014 is, uitvoering gevend aan de aangevallen uitspraak, het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Betrokkene heeft zich hiertegen gekeerd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak ten onrechte de Minister van Defensie en niet de Kroon als procespartij aangemerkt. De Raad heeft dit hersteld.
5.2.
Het hoger beroep van appellant beperkt zich tot het oordeel van de rechtbank over de evenredigheid van het ontslag.
5.3.
De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat appellant onvoldoende is ingegaan op het aanwezig hebben van hennep. Hoewel tussen partijen gelet op artikel 8 van de MAW
vaststaat dat betrokkene hennep aanwezig heeft gehad, heeft appellant in het bestreden besluit nagelaten te motiveren waarom betrokkene, gelet op het beleid neergelegd in
Aanwijzing SG A/925 van 28 maart 2007, in aanmerking komt voor ontslag. Volstaan is met
de opmerking dat betrokkene op de hoogte was van het zero-tolerance beleid van Defensie, terwijl dit beleid blijkens de tekst van de Aanwijzing in geval van het aanwezig hebben van een gebruikershoeveelheid softdrugs niet steeds leidt tot ontslag. In zoverre is dus sprake van een motiveringsgebrek. Het oordeel van de rechtbank op dit punt is juist.
5.4.
De Raad onderschrijft voor wat betreft het vervaardigen en aanwezig hebben van kinderpornografie evenwel niet het oordeel van de rechtbank. Het betreft foto’s van een seksuele gedraging van de (destijds) minderjarige dochter van betrokkene die door een daartoe opgeleide zedenrechercheur als kinderpornografisch zijn aangemerkt welke kwalificatie door de strafrechter is overgenomen. Betrokkene heeft in het vonnis van de strafrechter berust. Appellant heeft in het bestreden besluit in voldoende mate uiteengezet dat betrokkene als militair, volwassene en als vader had kunnen en moeten begrijpen dat hij door het nemen en bewaren van de foto’s grensoverschrijdend heeft gehandeld. Dat het gaat om een beperkte hoeveelheid foto’s doet daar niet aan af. Hetzelfde geldt voor het feit dat uit het strafvonnis blijkt dat het geen grof pornografische afbeeldingen betreft. Appellant heeft niet ten onrechte groot gewicht gehecht aan het feit dat betrokkene met zijn handelwijze het vertrouwen dat de appellant in betrokkene als integere ambtenaar moet kunnen stellen, in ernstige mate heeft geschaad. De Raad is van oordeel dat reeds op grond van het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografie niet kan worden gezegd dat het ontslag onevenredig is. In dit verband wordt tevens overwogen dat uit het bestreden besluit blijkt dat de persoonlijke gevolgen die het ontslag voor betrokkene heeft, in tegenstelling tot wat de rechtbank daarover heeft overwogen, door appellant zijn meegewogen. Tegen de achtergrond van het wangedrag leggen de duur van de werkzaamheden bij Defensie, het feit dat betrokkene moeilijk een nieuwe baan zal vinden alsmede de financiële gevolgen van het ontslag echter onvoldoende gewicht in de schaal.
5.5.
De overwegingen 5.3 en 5.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking voor zover de rechtbank opdracht heeft gegeven tot het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de Raad is enkel het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografie reeds voldoende om het ontslag te dragen. Dit betekent dat het ontslag van betrokkene met ingang van 15 augustus 2012 in stand blijft.
5.6.
Verder zal de Raad het besluit van 12 augustus 2014, dat gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in dit geding is betrokken, vernietigen, omdat aan dit besluit de grondslag is ontvallen.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank opdracht heeft gegeven een
nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 april 2013 in stand blijven;
- vernietigt het besluit van 12 augustus 2014.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en E.J.M. Heijs en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) C.M. Fleuren

HD