In deze zaak gaat het om de financiële afwikkeling van het ontslag van appellant, die werkzaam was bij de politie. Appellant, die als senior informatierechercheur bij het Flexibel Informatie en Expertiseteam Mensenhandel van de Dienst Nationale Recherche werkte, kreeg op 16 mei 2012 disciplinair ontslag. Dit ontslag werd door de Centrale Raad van Beroep in een eerdere uitspraak van 18 september 2014 bevestigd. In het kader van de financiële afwikkeling van het ontslag vorderde de korpschef een bedrag van € 1.095,62 terug van appellant. Appellant ging hiertegen in beroep, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 19 november 2013, waarin het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand bleven.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De korpschef erkende dat het besluit van 3 oktober 2012 niet in stand kon blijven en dat appellant recht had op een nabetaling van € 633,91. Appellant stelde echter dat dit bedrag te laag was en dat hij aanspraak maakte op meer verlofuren en een uitkering voor werving en behoud. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over de verlofuren en dat de korpschef terecht de uitkering had geweigerd, omdat appellant niet voldeed aan de beleidsvoorwaarde van onafgebroken dienstverband.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield, herstelde het besluit van 3 oktober 2012, en stelde vast dat de korpschef appellant € 633,91 moest betalen. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 mei 2015.