ECLI:NL:CRVB:2015:155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
13-6076 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand en dwangsom

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om bijzondere bijstand voor energiekosten werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij een aanvraag voor deze bijstand had ingediend. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. Appellant had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor andere kosten, maar niet voor energiekosten. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een overschrijding van de beslistermijn en dus ook geen dwangsom verschuldigd was. De Raad baseerde zijn oordeel op de feiten dat appellant herhaaldelijk was gewezen op het ontbreken van een aanvraag voor energiekosten en dat aanvragen schriftelijk moesten worden ingediend volgens de wet. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6076 WWB
Datum uitspraak: 27 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 oktober 2013, 13/3110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014
.Appellant, daartoe opgeroepen, is verschenen. Het college, daartoe eveneens opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E.F. Vastenhoud.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 26 januari 2012 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril en alternatieve geneeswijzen ten behoeve van zijn [zoon]. Bij brief van 4 april 2012 heeft appellant het college bericht dat hij nog geen reactie had ontvangen op zijn verzoek van 27 januari 2012 en een ander verzoek in februari 2012 met betrekking tot bijzondere bijstand.
1.2.
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft het college de aanvraag van 26 januari 2012 afgewezen. Op 6 juni 2012 heeft appellant een tegen dit besluit gericht bezwaarschrift ingediend. In dit bezwaarschrift licht hij toe bezwaar te maken tegen de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril, extra energierekening, bezoek aan de orthodontist en extra schoolkosten voor de kinderen.
1.3.
Bij brief van 21 juni 2012 heeft het college appellant medegedeeld dat het bezwaar in behandeling zal worden genomen, voor zover gericht tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van een bril. Omdat geen aanvragen bekend zijn om bijzondere bijstand voor de kosten van de extra energierekening, de orthodontist en de schoolkosten, is medegedeeld dat het bezwaar in zoverre pas in behandeling wordt genomen indien appellant kopieën van de aanvragen of daarop betrekking hebbende beschikkingen kan overleggen. Bij brief van 11 juli 2012 heeft het college appellant op zijn verzoek zijn dossier doen toekomen. Daarbij is herhaald dat geen aanvragen bekend zijn om bijzondere bijstand voor de kosten van de extra energierekening, de orthodontist en schoolkosten.
1.4.
Bij brief van 12 juli 2012 heeft appellant het college bericht dat hij in februari 2012 bij zijn [consulent] een aanvraag heeft ingediend om bijstand voor de kosten van de extra energierekening, de orthodontist en de schoolkosten. Als bijlagen heeft hij nota’s meegestuurd die betrekking hadden op de bedoelde kosten.
1.5.
Op 15 augustus 2012 heeft appellant alsnog aanvragen gedaan om bijzondere bijstand voor schoolkosten en de kosten van een tandheelkundige behandeling. Deze aanvragen zijn bij afzonderlijke besluiten van 10 oktober 2012 afgewezen. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt op 12 oktober 2012. Ook op 15 augustus 2012 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor kosten gezinshulp vanwege het wegvallen van inkomen. Deze aanvraag is bij besluit van 23 oktober 2012 buiten behandeling gesteld wegens het niet tijdig aanleveren van verzochte gegevens.
1.6.
Bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2013 heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 mei 2012, waarbij de bijzondere bijstand voor de kosten van een bril was afgewezen, ongegrond verklaard. In de motivering is opgenomen dat aan de vraag of zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, nu appellant onder meer geconfronteerd is met extra kosten voor energie, niet wordt toegekomen.
1.7.
In een bezwaarschrift van 26 maart 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 oktober 2012 dat betrekking heeft op bijzondere bijstand. Als motivering heeft appellant daarbij aangevoerd dat hij aanspraak maakt op een dwangsom. Op 10 en 23 oktober 2012 zijn aanvragen gedaan voor (bijzondere) bijstand. Appellant had tijdens de hoorzitting van 31 januari 2013 verzocht om binnen twee weken een beslissing te nemen op zijn bezwaren, maar tot op het moment van het indienen van bezwaarschrift was geen besluit genomen op de vermelde aanvragen.
1.8.
Bij besluit van 9 april 2013 heeft het college besloten appellant geen dwangsom toe te kennen. Het college heeft daartoe overwogen dat het bezwaarschrift van appellant van
26 maart 2013 is aangemerkt als een ingebrekestelling voor het overschrijden van de termijn om op de drie bezwaarschriften van 12 oktober 2012 en op een bezwaarschrift van 25 oktober 2012 te beslissen. Nu op de bezwaarschriften van 10 oktober 2012 is beslist binnen twee weken na de ingebrekestelling is om die reden geen dwangsom verschuldigd. Omdat de termijn om te beslissen op het bezwaarschrift van 25 oktober 2012 pas verliep op 9 april 2013 is de ingebrekestelling van 26 maart 2013 prematuur en is om die reden geen dwangsom verschuldigd.
1.9.
Appellant heeft op 6 mei 2013 tegen het besluit van 9 april 2013 bezwaar ingediend. Bij besluit van 15 juli 2013 heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen de afwijzing van een dwangsom ten aanzien van de in het besluit van 9 april 2013 genoemde beschikkingen. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover het daarnaast zag op het niet tijdig beslissen op bezwaarschriften tegen beschikkingen van
24 mei 2012, 6 juni 2012 (door appellant omschreven als zijn “bezwaar m.b.t. bijzondere bijstand voor de kosten van gas en elektriciteit”) en 11 juni 2012.
1.10.
Op 16 juni 2013 heeft appellant beroep ingesteld tegen “de uitblijving van een beslissing (…) op zijn in februari 2012 ingediende aanvraag voor bijzonder bijstandsuitkering tevens tegen uitblijving van een beslissing op zijn bezwaar d.d. 5 mei 2013 m.b.t. dwangsom.”
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het college terecht het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor energiekosten niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat niet aannemelijk is geworden dat appellant een dergelijke aanvraag heeft ingediend.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt een aanvraag ingediend te hebben om bijzondere bijstand voor energiekosten. Bovendien heeft de rechtbank geen uitspraak gedaan op zijn verzoeken om een dwangsom in verband met het te laat beslissen op zijn bezwaren van 24 mei 2012, 6 juni 2012, 11 juni 2012, 10 oktober 2012 en 23 oktober 2012.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tegen het oordeel van de rechtbank dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een aanvraag heeft ingediend, heeft appellant aangevoerd dat de vertegenwoordiger van het college ter zitting van de rechtbank heeft toegegeven dat er met de digitalisering wel eens iets kwijt raakt. Daarmee heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij een aanvraag heeft ingediend voor bijzondere bijstand in energiekosten, waarop door het college ten onrechte niet is beslist. Uit 1.3 volgt dat appellant er al bij brieven van 21 juni 2012 en 11 juli 2012 op is gewezen dat een dergelijke aanvraag ontbreekt. Appellant heeft op 15 augustus 2012 alsnog aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor schoolkosten en een behandeling orthodontie, maar niet voor energiekosten.
4.2.
Voor zover appellant zich op het standpunt stelt dat de aanvraag mondeling zou zijn gedaan bij [consulent], kan dit standpunt niet worden gedeeld. Uit artikel 43, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht volgt immers dat een aanvraag om bijstand schriftelijk moet worden gedaan.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een aanvraag heeft ingediend om bijzondere bijstand voor energiekosten. Van het overschrijden van de termijn om op een aanvraag te beslissen en het verbeuren van een dwangsom is dan ook geen sprake.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen gronden gericht tegen het in het besluit van 15 juli 2013 vervatte oordeel van het college over de verschuldigdheid van dwangsommen ten aanzien van overige beschikkingen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en A.M. Overbeeke en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD