ECLI:NL:CRVB:2015:1458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
14-328 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsverplichtingen en medisch advies in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 december 2013 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt sinds 8 augustus 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft ernstige brandwonden opgelopen in zijn jeugd, wat leidt tot blijvende pijnklachten. Het college heeft appellant tijdelijk ontheffing verleend van zijn arbeidsverplichtingen in afwachting van een medisch advies. Op 7 oktober 2012 heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat is om 40 uur per week zittend werk te verrichten. Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft het college besloten geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het college op 16 mei 2013. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft geoordeeld dat appellant in staat is om zittend werk te verrichten. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat de medische adviezen onjuist of onvolledig zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant ingebrachte medische gegevens voornamelijk betrekking hebben op zijn pijnklachten, maar niet op zijn arbeidsmogelijkheden. De Raad heeft het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere adviezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/328 WWB
Datum uitspraak: 7 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2013, 13/5154 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. van Rooij-Houweling, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. C.J.A. Boere, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Boere. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.P.M. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellant ontvangt met ingang van 8 augustus 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. In zijn jeugd heeft appellant ernstige brandwonden, vooral aan zijn rechterbeen, opgelopen en hij heeft daar ernstige pijnklachten aan overgehouden. In verband met die klachten heeft het college appellant, in afwachting van een medisch advies, tijdelijk ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen. Op 7 oktober 2012 hebben een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv een advies uitgebracht over de medische situatie van appellant en zijn beperkingen met betrekking tot het verrichten van arbeid of het volgen van een traject. Uit het rapport blijkt dat appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, in staat wordt geacht om gedurende 40 uur per week werkzaamheden van overwegend zittende aard te verrichten, zo mogelijk met ondersteuning van het rechterbeen op een krukje.
1.3.
Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft het college besloten appellant geen ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen.
1.4.
Naar aanleiding van de medische gegevens die appellant in bezwaar heeft overgelegd, heeft een andere verzekeringsarts van het Uwv bij brief van 5 maart 2013 desgevraagd meegedeeld dat die gegevens geen aanleiding vormen om het advies van 7 oktober 2012 te herzien. Gelet op dit nadere advies en de inhoud van het bezwaarschrift is namens het college op 12 maart 2013 een gemeentelijk standpunt kenbaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 oktober 2012, overeenkomstig het onder 1.4 genoemde gemeentelijke standpunt, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak ingesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat in dit geding uitsluitend om de vraag of het college appellant, met inachtneming van zijn beperkingen, terecht in staat heeft geacht gedurende 40 uur per week overwegend zittende werkzaamheden te verrichten. Appellant is van mening dat dit, gelet op zijn hevige pijnklachten die blijvend van aard zijn, niet mogelijk is en dat de verzekeringsarts zijn advies, waarop het college zijn standpunt heeft gebaseerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. Naar de mening van appellant zou nog een nader onderzoek moeten plaatsvinden door een onafhankelijk deskundige. Dit zou volgens appellant een arbeidsdeskundige moeten zijn, dan wel een arts en daarna een arbeidsdeskundige.
4.2.
Het college heeft zijn standpunt naast het advies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van 7 oktober 2012, mede gebaseerd op het in 1.4 genoemde advies van
5 maart 2013. Dit advies is uitgebracht naar aanleiding van de door appellant ingebrachte medische gegevens, te weten een ongedateerde brief van de huisarts J.S. Luyendijk, twee brieven, van 24 november 2012 respectievelijk 28 november 2012, van de
tandarts-gnatholoog J.C. Meijer, een brief van 27 augustus 2010 van de chirurg K. Turkcan en een brief van 3 december 2012 van de anesthesioloog-pijnspecialist dr. M.F.M. Wagemans. De verzekeringsarts heeft na kennisneming van deze gegevens op 5 maart 2013 meegedeeld daarin geen aanleiding te zien het advies van 7 oktober 2012 te herzien. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit nadere advies onjuist of onvolledig is, zodat niet valt in te zien dat het college zijn standpunt niet mede hierop heeft kunnen baseren. Van belang daarbij is dat de door appellant ingebrachte medische gegevens overwegend betrekking hebben op zijn pijnklachten, maar niet op de vraag in hoeverre appellant als gevolg van die klachten is beperkt in zijn arbeidsmogelijkheden.
4.3.
De medische gegevens die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, waaronder een brief van 27 februari 2014 van de neuroloog M.C. Siegersma, hebben evenmin betrekking op de arbeidsbeperkingen van appellant. Appellant heeft dan ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat het college hem ten onrechte in staat heeft geacht gedurende 40 uur per week werkzaamheden van overwegend zittende aard te verrichten. Nu niet gebleken is dat het onderzoek onvolledig is geweest, bestaat er geen aanleiding te voldoen aan het verzoek van appellant om een nader onderzoek te doen instellen door een onafhankelijke deskundige.
4.4.
Uit het voren overwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en F. Hoogendijk en
L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD