ECLI:NL:CRVB:2015:1434
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft appellante op 22 juni 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), specifiek voor inrichtingskosten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag op 11 juli 2012 afgewezen, met als argument dat appellante voldoende middelen had om de gevraagde kosten zelf te dekken. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 10 september 2012. De afwijzing was gebaseerd op bankafschriften waaruit bleek dat appellante op 22 mei 2012 een bedrag van € 2.000,- van haar spaarrekening naar haar betaalrekening had overgeboekt en op 23 mei 2012 € 4.000,- contant had opgenomen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit op 15 augustus 2013 ongegrond.
Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en voerde aan dat zij niet kon beschikken over het tegoed op haar bankrekening, in tegenstelling tot de rechtbank. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het geschil zich enkel richtte op de vraag of appellante beschikte of redelijkerwijs kon beschikken over voldoende middelen om de kosten te voldoen. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens had overgelegd om aan te tonen dat zij niet over het volledige tegoed kon beschikken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de verklaring van een derde, die appellante in bezwaar had overgelegd, niet voldoende was om haar standpunt te onderbouwen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 mei 2015.