ECLI:NL:CRVB:2015:1418

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
13-6232 TOG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van tegemoetkoming TOG wegens verblijf van zoon in instelling

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving deze tegemoetkoming voor haar zoon, geboren in 1995, die vanaf 1 maart 2007 wekelijks minder dan vier nachten per week bij haar verbleef. De Svb heeft vastgesteld dat appellante over de periode van het tweede kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2011 geen recht had op de tegemoetkoming, wat resulteerde in een terugvordering van € 3.774,30. De Svb verklaarde de bezwaren van appellante tegen deze besluiten ongegrond.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep stelde appellante dat haar zoon tot haar huishouden behoort, omdat hij in de weekenden, vakanties en vrije dagen bij haar verblijft. Appellante betoogde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat zij de tegemoetkoming TOG terecht ontving.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb het beleid consistent had toegepast en dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar zoon niet thuiswonend was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 mei 2015.

Uitspraak

13/6232 TOG
Datum uitspraak: 6 mei 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 oktober 2013, 13/267 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Van der Wal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) voor haar zoon [naam zoon], geboren [in] 1995.
1.2.
Bij besluiten van 29 juni 2012 heeft de Svb vastgesteld dat appellante
over de periode van het tweede kwartaal van 2007 tot en met het derde kwartaal van 2011 geen recht heeft op een tegemoetkoming TOG, zodat van appellante een bedrag van
€ 3.774,30 wordt teruggevorderd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat [naam zoon] vanaf
1 maart 2007 wekelijks minder dan vier nachten per week bij appellante verblijft, zodat hij niet kan worden beschouwd als behorend tot het huishouden van appellante.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb de tegen de besluiten van 29 juni 2012 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam zoon] tot haar huishouden behoort, omdat hij de weekenden, vakanties en overige vrije dagen bij haar doorbrengt. Over een jaar bezien verblijft hij daarmee gemiddeld wel vier nachten per week bij haar. Verder is sprake van dringende redenen als bedoeld in het beleid van de Svb ten aanzien van besluiten tot herziening en terugvordering op grond waarvan de Svb van de herziening en terugvordering van de tegemoetkoming TOG dient af te zien. Appellante ging ervan uit dat zij de tegemoetkoming TOG terecht ontving en heeft deze tegemoetkoming besteed voor [naam zoon]. Ook heeft zij onvoldoende financiële draagkracht om het teruggevorderde bedrag terug te betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam zoon] vanaf 1 maart 2007 van maandag tot en met vrijdag in de instelling [naam instelling] verblijft. Verblijf in een instelling, gedurende vijf dagen en vier nachten, leidt volgens vast beleid van de Svb tot de kwalificatie van uitwonend zijn. De Raad heeft eerder in zijn uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX2744, overwogen dat de omstandigheid dat een kind ten behoeve van wie een tegemoetkoming op grond van de TOG is gevraagd en die gedurende vakanties en de overige vrije dagen in overwegende mate bij een ouder verblijft, geen aanleiding geeft om aan te nemen dat dit kind niet langer als uitwonend kan worden aangemerkt. Er is geen aanleiding om nu anders te oordelen. Appellante had dan ook geen recht op een tegemoetkoming TOG.
4.2.
Op grond van de wettelijke bepalingen van de TOG, in verbinding met de bepalingen van de Algemene kinderbijslagwet die van overeenkomstige toepassing zijn verklaard op een tegemoetkoming TOG, moet de Svb bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht een besluit tot toekenning van de tegemoetkoming TOG herzien en de al betaalde tegemoetkoming terugvorderen. Dat, tenzij er sprake is van dringende redenen.
4.3.
De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Verder blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Dit beleid moet worden aangemerkt als een buitenwettelijk begunstigend beleid. Een dergelijk beleid moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.4.
De Raad is niet gebleken dat de Svb het beleid niet consistent heeft toegepast. Nu [naam zoon] in de van belang zijnde periode, behoudens de vakanties, (de helft van) de weekenden en overige vrije dagen, in [naam instelling] verbleef had het appellante redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat [naam zoon] niet thuiswonend was en er geen recht bestond op de tegemoetkoming TOG. Verder heeft de Raad in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat sprake is van een kennelijke onredelijkheid. Dat de tegemoetkoming TOG volgens het gestelde is besteed ten behoeve van [naam zoon] maakt dat niet anders. Appellantes beroep op betalingsonmacht betrekt de Svb bij de invordering.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap als voorzitter, in tegenwoordigheid van
J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK