ECLI:NL:CRVB:2015:1399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
12-3919 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetting IVA-uitkering in loongerelateerde WGA-uitkering en beëindiging WGA-vervolguitkering

In deze zaak gaat het om de omzetting van een IVA-uitkering in een loongerelateerde WGA-uitkering en de beëindiging van een WGA-vervolguitkering. Appellant, die sinds 17 november 2005 wegens ziekte niet meer kan werken, heeft in 2007 een IVA-uitkering ontvangen. In 2011 heeft het Uwv appellant opgeroepen voor een heronderzoek, waarna zijn IVA-uitkering in 2011 werd omgezet in een loongerelateerde WGA-uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een juridische procedure. De rechtbank heeft de besluiten van het Uwv in eerdere uitspraken bevestigd, maar appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft deskundigen geraadpleegd en geconcludeerd dat de medische grondslag van de bestreden besluiten niet op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek berust. De Raad heeft de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat appellant ongewijzigd recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft het Uwv ook veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.065,- bedragen.

Uitspraak

12/3919 WIA, 13/4503 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Assen van
26 juni 2012, 12/27 (aangevallen uitspraak 1) en de rechtbank Noord-Nederland van
4 juli 2013, 12/907 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A. van Dijk hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak 1. Dit hoger beroep is geregistreerd onder nummer 12/3919 WIA.
Namens appellant heeft mr. W.J.A. Vis hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak 2. Dit hoger beroep is geregistreerd onder nummer 13/4503 WIA.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de internist-medisch adviseur dr. Th.M. Erwteman als deskundige verslag aan de Raad uitgebracht. Het Uwv heeft een reactie op het rapport van de deskundige ingezonden. Desgevraagd heeft de deskundige commentaar geleverd op deze reactie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door S. Koerkamp en mr. Vis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker expeditie bij [naam werkgever]. Op
17 november 2005 is hij uitgevallen wegens ziekte.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft overwogen dat bij appellant mogelijk sprake is van een samenhang met een familiaire hypofosfatemie, heeft beperkingen vastgesteld ten aanzien van zwaar fysiek belastende werkzaamheden en heeft deze neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML geen functies kunnen duiden, zodat het Uwv, na de vaststelling door de verzekeringsarts dat sprake is van duurzame arbeidsbeperkingen, appellant bij besluit van 22 november 2007 met ingang van
15 november 2007 een uitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) heeft toegekend.
1.3.
In 2011 heeft het Uwv appellant opgeroepen voor een heronderzoek. De verzekeringsarts heeft na onderzoek vastgesteld dat sprake is van moeheidsklachten en diffuse pijnklachten en stijfheid van het houding- en bewegingsapparaat, mogelijk op basis van te laag fosfaatgehalte en te laag vitamine D-gehalte in het bloed. In het rapport van 20 mei 2011 heeft de verzekeringsarts vermeld dat appellant fysiek al te zwaar belastende arbeid en over- en duurbelasting van zijn houdings- en bewegingsapparaat dient te vermijden, mede uit preventief oogpunt bezien, en dat er rekening gehouden dient te worden met zijn verminderde energetische inspanningstolerantie. Deze arbeidsbeperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in een FML van 23 mei 2011. Volgens de verzekeringsarts is er geen sprake van een medische indicatie om bij appellant tevens een urenbeperking op te leggen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 66,53%.
1.4.
Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft het Uwv de IVA-uitkering van appellant met ingang van 3 augustus 2011 omgezet in een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Bij besluit van 5 januari 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
1.5.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de vereiste zorgvuldigheid hebben plaatsgevonden en dat de conclusies daarvan inzichtelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De medische situatie zoals aangegeven door internist E.F. de Maar en kinderarts J. van der Deurne is naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de bezwaarfase onderkend. Nu van de zijde van appellant geen nadere (medische) gegevens zijn ingebracht die een ander licht werpen op de belastbaarheid van appellant, of die tot twijfel leiden aan de vaststelling door het Uwv daarvan, heeft de rechtbank geen reden gezien de medische grondslag van het besluit onjuist te achten.
1.6.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 3 augustus 2012, en dat hij vanaf die datum in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering.
1.7.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv vastgesteld dat het besluit van 30 mei 2012 ten onrechte niet is gebaseerd op een actueel medisch oordeel. Het Uwv heeft alsnog een medisch onderzoek laten verrichten. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellant niet significant is gewijzigd in vergelijking met het onderzoek in mei 2011, en heeft de arbeidsbeperkingen van appellant neergelegd in een FML van 23 juli 2012. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 63,32%. Op 7 augustus 2012 heeft het Uwv appellant meegedeeld voornemens te zijn de WGA-vervolguitkering met ingang van twee maanden na de nog af te geven beslissing op bezwaar te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van
55 tot 65%.
1.8.
Appellant heeft te kennen heeft gegeven zich met dit voornemen niet te kunnen verenigen. Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in welk kader ook informatie is ingewonnen bij internist De Maar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat uit de ontvangen informatie is gebleken dat bij appellant geen sprake is van een renaal fosfaatlek en dat er geen goede verklaring is voor zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er verzekeringsgeneeskundige argumenten zijn om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts en de door hem opgestelde FML, en heeft op 23 oktober 2012 een FML opgesteld waarin (veel) minder zware beperkingen zijn opgenomen op de items werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen met hand en arm, tillen of dragen, frequent reiken tijdens het werk, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk en lopen en staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien beperkingen toe te voegen op de items conflicthantering, piekbelastingen en het werken met zieken, maar heeft zich kunnen verenigen met het oordeel van de verzekeringsarts dat geen sprake is van een medische indicatie om een urenbeperking op te leggen. Op basis van deze FML van 23 oktober 2012 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 19,75%.
1.9.
Bij besluit van 27 november 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 mei 2012 ongegrond verklaard, en de WGA-vervolguitkering van appellant beëindigd met ingang van 28 januari 2013.
1.10.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 2. Volgens de rechtbank is de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van eigen onderzoek en informatie uit de behandelend sector tot een afgewogen oordeel gekomen over de beperkingen van appellant. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de klachten grotendeels niet medisch te objectiveren zijn kan de rechtbank niet voor onjuist houden. Appellant heeft in beroep geen objectieve medische informatie ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij meer beperkt was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank deugdelijk en voldoende overtuigend onderbouwd dat de bevindingen uit het onderzoek van de verzekeringsarts geen grond bieden om appellant zo fors beperkt te achten als de verzekeringsarts heeft gedaan.
2. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken 1 en 2. Appellant heeft betoogd dat het Uwv in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de bij hem bestaande beperkingen. In dat kader heeft appellant er in het bijzonder op gewezen dat hij geen 40 uur per week kan werken. Volgens appellant is de rechtbank er aan voorbij gegaan dat jarenlang zowel door de specialisten als door het Uwv is aangenomen dat ook bij hem sprake is van de familiaire fosfaatwisselingsstoornis. Dat recente onderzoeksgegevens niet aan de grenswaarden komen mag dan volgens appellant zo zijn, maar appellant heeft erop gewezen dat bij andere metingen de grenswaarden wel werden overschreden. Appellant betoogt dat een deugdelijke motivering dat bij een niet veranderd ziektebeeld sprake is van een aanmerkelijk grotere belastbaarheid ontbreekt.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad heeft ten behoeve van zijn oordeelsvorming de internist-medisch adviseur
dr. Th.M. Erwteman als deskundige geraadpleegd. In zijn rapport van 10 oktober 2014 heeft de deskundige op grond van het door hem ingestelde onderzoek vermeld dat bij appellant sprake is van een consistent klachtenpatroon van invaliderende algemene moeheid, spiermoeheid, spierpijn en botpijnen, en dat deze klachten kunnen worden verklaard door hypofosfatemie. Bij het onderzoek heeft de deskundige na correctie met fosfaatdrank een normale fosfaatspiegel vastgesteld en een fosfaatlek. Volgens de deskundige is in de literatuur echter bekend dat de afwijkingen die worden veroorzaakt door de fluctuerende hypofosfatemie vaak niet in remissie gaan wanneer de fosfaatspiegel tijdelijk normaliseert. De deskundige heeft vastgesteld dat de gezondheidstoestand op de datum van het onderzoek
(8 september 2014) onveranderd was in vergelijking met de situatie op de data in geding
3 augustus 2011 en 28 januari 2013. De deskundige heeft de hem voorgelegde vraag of hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts per 3 augustus 2011 en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep per 28 januari 2013 vastgestelde belastbaarheid ontkennend beantwoord. Volgens de deskundige is appellant op diverse punten (veel) zwaarder beperkt dan is vermeld in de FML’s van 23 mei 2011 en 23 oktober 2012. Wat betreft het item werktijden acht de deskundige appellant in staat om slechts gedurende twee maal twee uur per dag werkzaamheden te verrichten, waarbij hij tussendoor in staat moet zijn voldoende te rusten.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kanttekeningen geplaatst bij de conclusies van de deskundige. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de stelling van de deskundige dat op 8 september 2014 sprake was van een onveranderde situatie ten opzichte van de onderzoeken op 18 mei 2011 en 23 juli 2012 niet onderschrijven, nu er zowel anamnestisch als bij onderzoek sprake is van verschillen. In het licht daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het niet zinvol geacht om de verschillen in de vastgestelde belastbaarheid te becommentariëren, afgezien van de items werken met toetsenbord en muis en werktijden. Ten aanzien van het item werktijden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er op gewezen dat appellant ten tijde van de medische onderzoeken (18 mei 2011 en 23 juli 2012) en tijdens de hoorzittingen (19 oktober 2011 en 1 oktober 2012) te kennen heeft gegeven dat hij een volledig dagverhaal had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen verzekeringsgeneeskundige argumenten gezien om af te wijken van de eerdere oordelen.
3.3.
De deskundige heeft in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien zijn in het rapport van 10 oktober 2014 neergelegde conclusie te wijzigen.
3.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarbij is ook van belang dat de deskundige, in reactie op het commentaar op zijn rapport door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij zijn conclusies en de door hem gegeven antwoorden is gebleven.
3.5.
De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwoorde bezwaren tegen het rapport van de deskundige zijn, afgezet tegen het goed gemotiveerde rapport van de deskundige, te summier en onvoldoende onderbouwd en geven dan ook onvoldoende aanleiding de conclusie van de deskundige niet te volgen. Bovendien is van belang dat de deskundige expliciet te kennen heeft gegeven dat zijn conclusie met betrekking tot de belastbaarheid van appellant ziet op de data in geding 3 augustus 2011 en 28 januari 2013. Ook heeft de deskundige ten behoeve van het onderzoek kennis genomen van het gehele dossier, waaronder de informatie van de behandelend sector en de door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) opgemaakte rapporten die ten grondslag liggen aan de in het geding zijnde schattingen en waarnaar de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie op het rapport van de deskundige verwijst.
3.6.
Uit de overwegingen 3.4 en 3.5 volgt dat de medische grondslag van de bestreden besluiten 1 en 2 niet berust op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek, waarmee deze bestreden besluiten 1 en 2 een deugdelijke motivering ontberen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het Uwv te kennen gegeven dat, indien de Raad de conclusies van de deskundige volgt, de schattingen per 3 augustus 2011 en 28 januari 2013 niet in stand kunnen blijven, als gevolg waarvan appellant op en na 3 augustus 2011 ongewijzigd recht heeft op een IVA-uitkering.
3.7.
De hoger beroepen van appellant slagen. De aangevallen uitspraken 1 en 2 kunnen niet in stand blijven. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten 1 en 2 zullen worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 2 augustus 2011 en 30 mei 2012 te herroepen. Dat heeft als gevolg dat appellant met ingang van 3 augustus 2011 ongewijzigd recht heeft op een IVA-uitkering.
4. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.470,- in beroep en € 1.470,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, op € 33,- aan reiskosten in bezwaar (drie keer een hoorzitting) en op € 92,- aan reiskosten in hoger beroep (reiskosten Assen - Utrecht en de reiskosten Assen - Amsterdam in verband met bezoek aan de deskundige), in totaal € 3.065,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken 1 en 2;
  • verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 5 januari 2012 en 27 november 2012 gegrond en vernietigt die besluiten;
  • herroept de besluiten van 2 augustus 2011 en 30 mei 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden besluiten van 5 januari 2012 en 27 november 2012;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.065,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 317,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

MK