ECLI:NL:CRVB:2015:1390
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 20 september 2006 uitgevallen is met rug-, nek- en psychische klachten na een auto-ongeval, had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft na een herbeoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 5 september 2012 geen recht meer heeft op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante de gronden herhaald die zij eerder heeft aangevoerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze gronden niet kunnen slagen. De Raad stelt vast dat appellante niet heeft onderbouwd waarom de eerdere oordelen onjuist zijn en dat er geen nieuwe medische stukken zijn overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De Raad bevestigt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende zijn onderbouwd.
De Raad komt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke arbeidskundige grondslag is gebaseerd en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.