ECLI:NL:CRVB:2015:139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
14-5886 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het college had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2014, maar de Raad verklaarde dit hoger beroep niet-ontvankelijk. Hierdoor was niet langer voldaan aan de voorwaarde dat er hoger beroep moest zijn ingesteld met betrekking tot de uitspraak waarover een voorlopige voorziening werd gevraagd.

De voorzieningenrechter van de Raad heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel het voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, er op het moment van de beslissing geen hoger beroep aanhangig was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met J.R. van Ravenstein als griffier. Er is geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 januari 2015.

Uitspraak

14/5886 WMO-VV
Datum uitspraak: 21 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juli 2014, 13/6710 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoeker heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, de voorzieningenrechter van de Raad verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 24 november 2014, 14/4906 WMO (ECLI:NL:CRVB:2014:3886) heeft de Raad het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om ter zitting te verschijnen onder meer indien het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk
niet-ontvankelijk is. Met toepassing van dit artikel heeft de voorzieningenrechter van de Raad een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

OVERWEGINGEN

1. Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Nu de Raad het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk heeft verklaard, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet langer voldaan aan de voorwaarde dat met betrekking tot de uitspraak ten aanzien waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd hoger beroep is ingesteld. Hoewel voor de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de Raad tot het treffen van een voorlopige voorziening voldoende is dat er op enig moment hoger beroep is ingesteld, dient deze voorwaarde naar het oordeel van de voorzieningenrechter zo te worden verstaan dat er een hoger beroep aanhangig moet zijn, wil er een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren.
3. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.R. van Ravenstein

TM