Uitspraak
OVERWEGINGEN
1.4. Bij afzonderlijke besluiten van 15 april 2013 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 25 september 2012 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat voldoende feitelijke grondslag bestaat voor de conclusie dat appellanten in de periode in geding een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. Zij voeren aan dat op basis van de onderzoeksresultaten niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een gezamenlijk hoofdverblijf. Appellanten hadden een knipperlichtrelatie en inmiddels is de relatie over. Voor zover in rechte komt vast te staan dat appellanten hebben samengewoond, moet het recht op bijstand worden vastgesteld omdat appellant geen inkomen had.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluiten van 2 december 2013 de besluiten van 25 september 2012 in die zin herroepen dat de periode van intrekking wordt beperkt tot de periode in geding en dat de over deze periode betaalde kosten van bijstand tot een bedrag van € 55.247,83 van appellant wordt teruggevorderd en mede van appellante wordt teruggevorderd.
5.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de WWB is een onweerlegbaar rechtsvermoeden neergelegd inhoudende dat een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig wordt geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
5.7. Het betoog dat de politiemutaties overeenkomen met de verklaringen van appellanten dat appellante geen hoofdverblijf op het uitkeringsadres had, volgt de Raad niet. In een mutatie van 8 april 2012 is vermeld dat appellante aangifte kwam doen van huiselijk geweld op het uitkeringsadres. In de mutatie is de mededeling vermeld dat appellanten inmiddels zeven jaar samenwonen op dat adres.
5.10.1. Als de betrokkene in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet bij het bijstandverlenend orgaan heeft gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voert en hem als gevolg daarvan ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande is verleend, is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8094) het bijstandverlenend orgaan in beginsel bevoegd de over de betrokken periode gemaakte kosten van bijstand volledig van hem terug te vorderen. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat, ook als hij zijn verplichting tot het geven van inlichtingen wel naar behoren zou zijn nagekomen, volledige, althans aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden over die periode zou zijn verstrekt.