ECLI:NL:CRVB:2015:1319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
13-4699 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een IVA-uitkering wegens onvoldoende onderzoek naar arbeidsongeschiktheid

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2015, met zaaknummer 13-4699 WIA-T, wordt de weigering van een IVA-uitkering aan een werknemer besproken. De werknemer, die sinds 10 december 2007 arbeidsongeschikt is, had een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv had de werknemer in 2010 onderzocht en vastgesteld dat hij rolstoelafhankelijk was en slechts beperkt kon werken. In 2012 verzocht de werkgever om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, maar de verzekeringsarts concludeerde dat de werknemer adequaat werd behandeld en dat er herstel verwacht kon worden. Dit leidde tot een WGA-uitkering in plaats van een IVA-uitkering.

De rechtbank Noord-Holland had het beroep van de werkgever tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep herhaalde de werkgever zijn standpunt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de motivering van de verzekeringsarts niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. De Raad benadrukte dat in gevallen van langdurige arbeidsongeschiktheid met complexe medische problematiek, het noodzakelijk is dat verzekeringsartsen informatie inwinnen bij behandelend specialisten om een goed onderbouwd oordeel te kunnen vellen over de herstelkansen van de werknemer.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op onvoldoende onderzoek en gebrekkige motivering, en droeg het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit te herstellen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische informatie in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van uitkeringsrechten.

Uitspraak

13/4699 WIA-T
Datum uitspraak: 17 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2013, 12/5173 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Godthelp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015. Voor appellante zijn verschenen mr. Godthelp en [naam directeur], directeur. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Beije.

OVERWEGINGEN

1.1.
[naam werknemer] (werknemer), destijds werkzaam als opperman in dienst bij appellante, heeft zich op 10 december 2007 ziek gemeld.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv werknemer op
14 juni 2010 onderzocht. Uit het daarover opgemaakte rapport van die verzekeringsarts van
17 juni 2010 komt naar voren dat werknemer ten tijde van dat onderzoek rolstoelafhankelijk en marginaal belastbaar is wegens forse lichamelijke en psychische beperkingen. In verband met pijnklachten en intensieve behandelingen kan werknemer gemiddeld ongeveer 2 uur per dag/10 uur per week werken. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van werknemer vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2010. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op 9 juli 2010 vastgesteld dat voor werknemer geen passende functies zijn te selecteren. Bij besluit van 12 juli 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 15 juli 2010 op grond van artikel 54 van de Wet WIA recht is ontstaan op een WGA-uitkering.
1.3.
Bij brief van 16 februari 2012 heeft appellante het Uwv verzocht om werknemer opnieuw te onderzoeken, zodat het recht op een uitkering krachtens de in de Wet WIA vermelde inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) kan worden vastgesteld. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft werknemer op 13 maart 2012 tijdens het spreekuur gezien. Het daarover opgemaakte rapport van die verzekeringsarts van gelijke datum bevat onder meer een samenvatting van de bij werknemer afgenomen medische anamnese. Daaruit komt naar voren dat werknemer door een orthopeed wordt behandeld wegens aanhoudende schouderklachten. Bij uitblijven van verbetering door infiltratietherapie, overweegt de orthopeed operatief ingrijpen. Ook is inmiddels weer een nekhernia vastgesteld. De mogelijkheden om deze operatief te verhelpen worden door de neuroloog bezien. De medische anamnese vermeldt ook een artrodese van de rechter duim van werknemer in mei 2011, twee versleten knieën (“voor nieuwe knieën is werknemer nog te jong”), jicht en artrose in meerdere gewrichten en spanningsklachten. De verzekeringsarts heeft van een lichamelijk onderzoek afgezien, omdat ten opzichte van het vorige onderzoek geen noemenswaardige verandering is opgetreden. De verzekeringsarts heeft geen informatie bij de behandelend medisch specialisten van werknemer opgevraagd. De op 17 juni 2010 opgestelde FML is nog steeds actueel. Over de duurzaamheid van de beperkingen heeft de verzekeringsarts overwogen dat werknemer adequaat wordt behandeld, waardoor herstel mag worden verwacht. De verwachting is dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden van werknemer op lange termijn kunnen verbeteren. Per maart 2013 is een medisch heronderzoek aan de orde. Na arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 23 mei 2012 vastgesteld dat werknemer ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt is en dat de hoogte van de WGA-uitkering niet wijzigt.
1.4.
In bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2012 heeft appellante aangevoerd dat werknemer in aanmerking dient te worden gebracht voor een IVA-uitkering. Op basis van het dossier heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in een rapport van
31 augustus 2012 vooropgesteld dat geen verschil van inzicht bestaat over het bij werknemer bestaan van meervoudige pathologie met belemmeringen tot gevolg. Ook is duidelijk dat het een langdurige kwestie is, immers, reeds jaren zijn ondanks behandeling de functionele mogelijkheden van werknemer dezelfde gebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep memoreert in zijn rapport dat werknemer nog steeds wordt behandeld. De schouder wordt nu conservatief behandeld (lokale infiltratie) maar operatief ingrijpen wordt inmiddels overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat een operatieve behandeling tot doel heeft aangedane of belemmerende delen zodanig te verwijderen dat deze geen pijn meer opleveren en de beweeglijkheid en bruikbaarheid van het schoudergewricht toenemen. Voor de nekstreek geldt hetzelfde. De pijnklachten van werknemer kunnen verminderen en de functionaliteit van de nek kan toenemen, indien bij operatief ingrijpen kans wordt gezien druk op de neurogene structuren te verminderen of weg te nemen. Voor zowel de schouder- als de nekproblematiek is een operatierisico gerechtvaardigd, gelet op de kans op verbetering van de gezondheidssituatie van werknemer. Die kans op verbetering is weliswaar geen 100%, maar die kans is ook niet uit sluiten, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij concludeert dat niet overduidelijk is dat de komende behandelingen niet tot een verbetering van de situatie van werknemer gaan leiden. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv in een rapport van 1 oktober 2012 geconcludeerd dat de theoretische verdiencapaciteit van werknemer nihil is.
1.5.
In overeenstemming met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2012 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 mei 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (Beoordelingskader) en de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896), overwogen dat appellante niet gevolgd wordt in haar stelling dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen nu de behandelend artsen van werknemer niet zijn geraadpleegd. Uit de voorhanden zijnde informatie is gebleken dat de werknemer onder behandeling was van diverse medisch specialisten. Werknemer kon duidelijk te kennen geven waaruit deze behandeling bestond, dat operaties werden overwogen als de lopende behandeling onvoldoende resultaat had en wat er nog aan vooronderzoek moest plaatsvinden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende duidelijk toegelicht waarom het niet noodzakelijk was hieromtrent de behandelend artsen van werknemer nader te raadplegen, nu het die verzekeringsarts op basis van zijn medische achtergrond en de duidelijke informatie van werknemer voldoende duidelijk was waaruit deze mogelijke behandelingen (operaties) zouden kunnen bestaan en wat daarvan het mogelijke resultaat voor werknemer zou kunnen zijn. De rechtbank heeft evenmin aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende concreet te kennen gegeven wat het mogelijke resultaat van de operaties voor de werknemer zou kunnen zijn. Gelet daarop was een verbetering van de functionele mogelijkheden ten tijde hier van belang niet uitgesloten en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden kunnen besluiten de werknemer na een jaar nogmaals te onderzoeken, aldus de rechtbank.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar eerder in beroep naar voren gebracht standpunt herhaald dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De mededelingen van werknemer over zijn gezondheidssituatie, zijn medische behandelingen en de door zijn behandelend medisch specialisten overwogen operaties hadden tot nader onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv dienen te leiden. Met name is onvoldoende onderbouwd tot welk(e) resulta(a)t(en) mogelijk nog in het verschiet liggende behandelingen van de chronische klachten van werknemer zou(den) kunnen leiden.
3.2.
Het Uwv heeft benadrukt dat het gaat om de inschatting van de medische situatie van werknemer in maart 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar behoren gemotiveerd waarom het opvragen van medische informatie in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. Over de medische grondslag, de belastbaarheid en de prognose bestond immers geen onduidelijkheid. Onderzoek van werknemer en het afnemen van de anamnese bleek voldoende grondslag voor de conclusies ten aanzien van de geclaimde IVA-uitkering. Van een onzorgvuldige voorbereiding dan wel een onvoldoende motivering van het bestreden besluit is volgens het Uwv dan ook geen sprake.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen uitsluitend de vraag betreft of de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer per 13 maart 2012 (datum onderzoek door de verzekeringsarts) moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de
Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kas op herstel bestaat.
4.3.
In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:BH1896) heeft de Raad overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de
Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals verwoord in het rapport van 31 augustus 2012, voldoet daaraan niet, evenmin als de motiveringen van de eerst in beroep ingediende rapporten van 24 mei 2013 en 9 juli 2013. Deze motiveringen berusten te zeer op algemene noties ten aanzien van de herstelkansen van de nek- en schouderaandoeningen van werknemer in het algemeen en lijken in doorslaggevende mate gebaseerd op de bij werknemer afgenomen medische anamnese. In een situatie als deze, waarin sprake is van langdurige arbeidsongeschiktheid van een verzekerde met een ernstige, meervoudige, deels recidiverende, medische problematiek, ligt het op de weg van de verzekeringsartsen van het Uwv om bij de behandelend medisch specialisten van werknemer informatie in te winnen over het verloop en de resultaten van de ingezette behandelingen, de herstelkansen van werknemer en de termijn waarbinnen kans op herstel en verbetering van het functioneren van werknemer zijn te verwachten. Van een deugdelijke afweging als omschreven in 4.3 kan dus niet worden gesproken.
4.5.
Gelet op wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.4 berust het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Awb het Uwv opdracht te geven deze gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 2 oktober 2012 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) D. van Wijk

NK